Ondernemerschap: Creatieve Productie, niet Creatieve Destructie

Vijftig jaar geleden voegde ik een ondertitel toe aan het manuscript van mijn boek, Marx’s Religion of Revolution: The Doctrine of Creative Destruction, dat het volgende jaar werd gepubliceerd (1968). Ik veranderde die ondertitel in de herziene editie twee decennia later: Regeneration Through Chaos. Ik veranderde de omslag ook.

Er bestond al een doctrine van ‘creatieve destructie’ in de 19e eeuw die door Karl Marx’s rivaal, de anarchist Michael Bakoenin, bekend werd gemaakt. Hij was een revolutionair. Hij zag geweld van werknemers tegen de staat als productief. Maar Bakoenin stond net zo vijandig tegenover de vrije markt als tegenover de staat. Hij maakte nooit duidelijk hoe een economie van arbeidsverdeling kan functioneren zonder centrale planning door overheidsbureaucraten, maar ook zonder markt om de allocatie van productiemiddelen te sturen. Ook Marx verzuimde dit en hij gaf nooit een beschrijving van zijn zogenaamd onvermijdelijke, ultieme sociale orde, het communisme.

De term “creatieve destructie” werd gepopulariseerd door de Oostenrijkse, maar niet Oostenrijkse School econoom Joseph Schumpeter. Hij was een tijdgenoot van Ludwig von Mises. Beiden studeerden economie aan de Universiteit van Wenen. Schumpeter beschreef de kapitalistische ondernemer als een creatieve kracht in de samenleving. Aan dit inzicht was niets nieuws. Economen van de Oostenrijkse School, met inbegrip van Mises, beschreven de ondernemer al lang in deze bewoordingen. Maar ondernemerschap draait niet om vernietiging; het draait om klanttevredenheid.

Schumpeter voegde het woord “vernietiging” toe om ondernemerschap te beschrijven.

Wikipedia zegt over ‘creatieve destructie’: Creatieve destructie (Duits: schöpferische Zerstörung), ook wel bekend als ‘Schumpeter’s Gale’((‘Gale’ betekent storm)), is een begrip in de economie, dat sinds de jaren ‘50 meestal in verband wordt gebracht met de Oostenrijks-Amerikaanse econoom Joseph Schumpeter die het ontleende aan het werk van Karl Marx en het populariseerde als een theorie van economische innovatie en conjunctuur.

Volgens Schumpeter, beschrijft de “storm van creatieve destructie” het “proces van industriële verandering dat onophoudelijk van binnenuit de economische structuur op zijn kop zet, onophoudelijk het oude vernietigt, onophoudelijk een nieuwe structuur ontwikkelt”. In de marxistische economische theorie verwijst het concept in bredere zin naar de samenhangende processen van accumulatie en vernietiging van rijkdom onder het kapitalisme.
Marx had het mis. Bakoenin ook. En Schumpeter ook.

Laag inkopen, hoog verkopen

Een succesvolle ondernemer koopt tegen een lage prijs in en verkoopt tegen een hogere prijs. Maar hoe kan dat als de vrije marktprijs de volle waarde van elke productiefactor weergeeft, zoals de neoklassieke economen beweren? Om laag in te kopen en voor meer te verkopen, moeten er ‘onjuist’ geprijsde productiemiddelen bestaan. Het antwoord is eenvoudig voor een econoom van de Oostenrijkse School. De concurrentie op de vrije markt ontdekt concrete ‘onjuist’ geprijsde goederen. Ondernemers verlenen klanten deze essentiële dienst. Economen van de Oostenrijkse School economen gaan ervan uit dat mensen niet alwetend zijn. Ze zien niet elk onjuist geprijsd product of productiemiddel. Er is altijd onwetendheid in de markt. De Oostenrijkse School maakt duidelijk dat economische theorie moet uitgaan van marktprijzen die gebaseerd zijn op onvolledige en onnauwkeurige informatie.

Dus, er zijn altijd producten en productiemiddelen die ‘te goedkoop’ of die ‘te duur’ zijn. De vrije markt vermindert het aantal ‘te laag’ geprijsde producten door middel van twee winstgevende instituties. De eerste zijn de kapitaalmarkten. Ondernemers kunnen productiefactoren kopen, ze combineren, en producten ter verkoop aanbieden aan klanten. Als klanten kopen tegen een prijs die hoger is dan de kosten van productie, boekt de ondernemer winst. Als ze dat niet doen, boekt hij een verlies.

Deze gang van zaken vloeit voort uit de fundamentele onzekerheid van het menselijk bestaan. We kennen de toekomst niet. Maar sommige mensen denken dat ze hem beter kennen dan hun concurrenten. Zij dragen de kosten van de onzekerheid door productiemiddelen te kopen en producten voor de verkoop te produceren. Deze onzekerheid is onontkoombaar. Ze is deel van de menselijke conditie. Mensen zijn niet alwetend.

Het tweede instituut is op overeenkomstige manier te analyseren. De ondernemer betreedt nu als speculant in termijncontracten (‘futures’) een specifieke goederenmarkt. Voor ‘te laag’ geprijsde middelen gaat hij ‘long’. Hij belooft een bepaalde hoeveelheid en kwaliteit van een goed voor een bepaalde prijs te kopen op een bepaalde plaats en een bepaalde datum in de toekomst. Voor ‘te duur’ geprijsde goederen gaat hij ‘short’. Hij belooft het goed op een bepaalde plaats op een bepaalde datum te leveren tegen een bepaalde prijs. Op een goederentermijnmarkt gaan ‘shorts’ en ‘longs’ contracten aan met elkaar. Dit is een ‘zero-sum’ proces. De winnaar wint ten koste van de verliezer. Maar het is geen spelletje. Speculanten in termijncontracten houden zich bezig met reële problemen die voortvloeien uit onzekerheid: de onbekende economische toekomst. Ze spelen geen gokspelletje bedacht door casino-eigenaren die rijk willen worden.

De goederentermijnmarkt is een vrijwillige instelling die ‘prijsontdekking’ bevordert waarvan honderden miljoenen marktdeelnemers profiteren. Toch betalen deze kopers en verkopers niet voor deze prijsvorming. Ze ‘liften mee’ op de termijnmarkt. De speculanten, de ‘longs’ en ‘shorts’, betalen het gehele proces. Er is niets destructiefs aan deze opzet, in weerwil van wat markt hatende critici van speculanten beweren. De goederentermijnmarkt is een van de belangrijkste hedendaagse instellingen. Een handjevol winnaars en verliezers zet hun geld op het spel. De rest van ons betaalt hen nog geen stuiver voor deze essentiële maatschappelijke dienstverlening van prijsvorming.

Winnaars en verliezers

In een ondernemingsproject koopt iemand schaarse productiegoederen. Hij denkt dat klanten in de toekomst meer zullen betalen dan zijn concurrenten waarschijnlijk achten. Hij koopt productiemiddelen – arbeid, grondstoffen, fabrieksruimte, speciale gereedschappen, en opslagruimte – om producten voort te brengen. Hij hoopt lager in te kopen dan klanten voor het eindproduct willen betalen. Hoe is dat mogelijk? Omdat zijn concurrenten de kans niet zien. Ze bieden de prijzen van deze productiemiddelen niet op.

De ondernemer koopt productiemiddelen. Dit helpt alle eigenaren van die middelen die aan hem verkopen tegen een marktprijs die vrijwillig tot stand komt. Als het hen niet zou helpen, zouden ze niet verkopen. De productie helpt ook zijn klanten. Als hij niet de productie had ondernomen, had niemand anders dat gedaan. Geen enkele concurrent zag de kans. Op deze manier brengt de ondernemer eigenaren van productiemiddelen samen met klanten die bereid zijn te betalen voor het product van deze middelen.

Hoezo zou dit ‘destructie’ betekenen, creatief of hoe dan ook? Het is niet destructief voor verkopers en kopers van productiemiddelen. Het is alleen destructief voor de concurrerende ondernemers die de mogelijkheden niet zagen. Ze zien nu een markt die wordt bediend door een concurrent. Deze concurrent begint winst te maken. Als die ondernemer winst blijft maken, zullen de concurrenten marktaandeel verliezen. “Dit is destructief!” roepen zij. Voor hen is dat zo. Maar de vrije markt is niet bedoeld om voorspellers te helpen die ernaast zitten. De vrije markt is er om de klant een beter aanbod te doen, zoals bepaald door betalende klanten.

Schumpeter kaapte de klacht van inefficiënte ondernemers die de boot misten omdat ze bij de bushalte stonden te wachten. Hij noemde het proces destructief. Maar het is niet destructief vanuit het oogpunt van de verkoper van productiemiddelen. Het is niet destructief voor de klant. Het is alleen destructief voor de verliezers die de aanbieder van productiefactoren en de klant niet vooruithelpen.

Het vrije marktproces waardoor ondernemers aanbieders van productiemiddelen en consumenten bij elkaar brengen moet geen creatieve destructie heten. Het moet ‘creatieve productie’ worden genoemd. Het kan ook ‘creatieve substitutie’ worden genoemd. Een succesvolle ondernemer gaat naar klanten en doet ze een aanbod: “Koop van mij, niet van mijn concurrenten. Ik doe een beter bod.” Hij kan zich veroorloven om een ​​beter bod te doen, omdat hij tegen lagere prijzen inkocht dan zijn concurrenten.

Schumpeter leende het concept van een paar revolutionairen, Bakoenin en Marx. Zij predikten sociale filosofieën die beide letterlijk, niet alleen figuurlijk, waren gebaseerd op moord. Schumpeter was onder de indruk van hun concept. Felix Somary geeft in zijn autobiografie, ‘The Raven of Zürich’ (1986), een gesprek weer dat hij in 1918 had met de econoom Joseph Schumpeter en de socioloog Max Weber. Weber was bij zijn dood in 1920 de meest vooraanstaande academische sociaal wetenschapper in de wereld. Schumpeter verklaarde blij te zijn met de Russische Revolutie. De Sovjet-Unie zou een testcase worden voor het socialisme. Weber waarschuwde dat het onnoemelijke ellende zou veroorzaken. Schumpeter antwoordde: “Dat kan heel goed zijn, maar het zou een goed laboratorium zijn.” Weber antwoordde: “Een laboratorium overladen met menselijke lijken!” Schumpeter antwoordde: “Elke anatomieklas is gelijk.” Weber stormde de kamer uit (p. 121). Ik kan het hem niet kwalijk nemen.((Met dank aan Mark Skousen voor deze verwijzing.))

Conclusie

Het is tijd voor verdedigers van de vrije markt om Schumpeter’s begrip van creatieve destructie los te laten. Zoals Murray Rothbard in 1987 al duidelijk maakte is het concept theoretisch onjuist. Maar het vormt ook strategisch gezien een blok aan het been. Het marktproces is destructief voor ondernemers die verkeerd hebben gegokt en de klant niet tevreden wisten te stellen. Voor ieder ander is het een creatief proces.

Gary North (http://www.garynorth.com) is de auteur van ‘Mises on Money’. Hij is ook de auteur van de (gratis) 31-delige serie ‘An Economic Commentary on the Bible’.

Vertaald door Gér van Gils.

Deze foto is gemaakt door: epicantus

Leave a comment