Van progressieve belasting naar vlaktaks – deel 1

belastingdienst

Een progressief belastingstelsel wordt vaak gezien als kenmerk van een ‘beschaafde’ economische orde, waarin de zwakste schouders de lichtste lasten dragen. Maar hoe beschaafd is dat stelsel eigenlijk als topinkomens de hypotheekrente kunnen aftrekken tegen een toptarief, als overwerken wordt afgestraft, als zwartwerken aantrekkelijk wordt gemaakt en er een hele industrie aan adviseurs is ontstaan die bedrijven vertelt hoe ze de mazen in de ingewikkelde belastingwetgeving kunnen vinden? Hoog tijd voor de vlaktaks, meent Henry Sturman.

Een ‘flat tax’ of vlaktaks behelst het invoeren van een uniform inkomstenbelastingtarief met een zo groot mogelijke heffingsgrond. (In dit artikel zal ik voor het gemak de loon- en inkomstenbelasting plus sociale premies met het verzamelwoord inkomstenbelasting aanduiden.) Uit berekeningen blijkt dat dat tarief in de buurt van de 28 procent kan liggen, zonder inkomensverlies voor de overheid (1). In de afgelopen jaren werd de vlaktaks in verschillende landen met succes is ingevoerd, zoals in Estland (26 procent), Letland (25), Litouwen (33), Rusland (13), Oekraïne (13), Servië (14), en Slowakije (19). In alle gevallen bloeide de economie ervan op, terwijl belastingbetalers blij zijn met de eenvoud.

 

Belastingen en ethiek

De liberale politieke filosoof Robert Nozick stelt dat belastingheffing een vorm van slavernij is (2). De overheid dwingt immers burgers te betalen voor diensten die ze niet wensen, of voor diensten ten behoeve van anderen. In beide gevallen wordt de burger gedwongen te betalen, en dus te werken, voor door anderen bepaalde doelen.

Hoewel de meeste liberalen weinig interesse hebben voor de fundamentele vraag of belastingheffing überhaupt wel verenigbaar is met het liberale vrijheidsbeginsel, zou een liberaal er ten minste naar moeten streven om de belastingen zo laag mogelijk te houden. Hoe lager de belastingen zijn, hoe groter immers de vrijheid van de burger om zijn zelfverdiende geld naar eigen inzicht te besteden. Het belastingvraagstuk komt eigenlijk op het volgende neer: hoe verdelen we de onrechtvaardigheid zo rechtvaardig mogelijk? Op die vraag is geen eenduidig antwoord mogelijk. Hoe kun je immers objectief vaststellen dat een bepaalde vrijheidsbeperking van de een opweegt tegen een andere vrijheidsbeperking van een ander? Dit wordt duidelijk als we belastingheffing vergelijken met diefstal.

Los van de vraag of het heffen van belastingen door een overheid in morele zin hetzelfde is als het stelen door een dief, is de praktische uitwerking voor het individu hetzelfde: beide handelingen verkleinen het besteedbaar inkomen. Stel A verdient 1000 euro per maand en B verdient 3000 euro per maand. Welke van de volgende drie situaties is het minst erg: (a) een dief steelt 400 euro van A en 400 euro van B, (b) hij steelt 200 euro van A en 600 euro van B of (c) de dief steelt 0 euro van A en 800 euro van B? Er valt voor alle drie wat te zeggen.

Antwoord a is het beste in termen van het absolute gelijkheidsbeginsel: de monetaire schade is voor A en B even groot. Antwoord b is het beste in termen van het relatieve gelijkheidsbeginsel: de monetaire schade in verhouding tot het inkomen is voor A en B even groot. En antwoord c lijkt het beste in termen van utilitariteit: aangezien B rijker is dan A kan hij het geld waarschijnlijk beter missen. Analoog hieraan is er evengoed wat te zeggen voor een ‘poll tax’ (hoofdelijke belasting – iedereen betaalt hetzelfde absolute bedrag in plaats van een percentage van zijn inkomen), een vlaktaks als een progressieve belasting.

‘Een poll tax [past] het beste bij het liberale ideaal, omdat die gebaseerd is op het gelijkheidsprincipe dat iedereen evenveel meebetaalt aan de overheid en dat belastingen niet gebruikt worden voor inkomensherverdeling.’
Toch past een poll tax het beste bij het liberale ideaal, omdat die gebaseerd is op het gelijkheidsprincipe dat iedereen evenveel meebetaalt aan de overheid en dat belastingen niet gebruikt worden voor inkomensherverdeling. Een gelijke belasting voor iedereen zou echter nooit de huidige superverzorgingsstaat kunnen financieren, omdat de armen het niet zouden kunnen opbrengen. Zolang we geen nachtwakersstaat hebben, is voor liberalen de vlaktaks het beste alternatief, omdat die in ieder geval minder nivellerend is dan een progressieve belasting (een vlaktaks is nog steeds nivellerend omdat blijft gelden: hoe meer je verdient hoe meer je betaalt). Zelfs voor socialisten is er reden om geen voorstander van te veel inkomensnivellering te zijn. De bedoeling van nivellering is immers ‘werken naar vermogen en ontvangen naar behoefte’, maar in de praktijk kan inkomensnivellering evengoed tot precies het omgekeerde leiden: capabele luie mensen die teren op de belastingcenten van hardwerkende minder capabele mensen.

 

De Laffer-curve

Vaak wordt als pluspunt van een lage vlaktaks genoemd dat de belastinginkomsten na invoering zouden stijgen in plaats van dalen. Men baseert zich daarbij vaak onterecht op de econoom Arthur Laffer, die erop wees dat als belastingtarieven erg hoog zijn een verdere stijging van het belastingtarief de belastinginkomsten zal verlagen in plaats van verhogen (omdat mensen dan minder zullen gaan werken of meer hun best zullen doen om de belastingen te vermijden). Maar dit fenomeen doet zich pas voor bij hele hoge marginale tarieven – en daar zitten we in Nederland waarschijnlijk toch nog onder (3).

De reden dat een vlaktaks voor meer belastingopbrengst zou kunnen zorgen heeft dan ook weinig te maken met de Laffer-curve. Een hogere opbrengst doet zich simpelweg voor als de belastingwinst door het afschaffen van aftrekposten groter is dan het belastingverlies door een lager gemiddeld tarief. Maar een hogere belastingopbrengst zou voor liberalen geen pluspunt moeten zijn, maar juist een minpunt. Want: hoe meer belastingen, hoe minder vrijheid.

Het verdient aanbeveling om het idee van de vlaktaks los te zien van de vraag hoe hoog de belastingen moeten zijn. Invoering van een vlaktaks kan dan ook het beste ‘budgetneutraal’ gebeuren. Het percentage moet zo worden uitgemikt dat de verwachte belastingopbrengst hetzelfde blijft. Als de vlaktaks eenmaal is ingevoerd, dan kan er daarna gediscussieerd worden over de vraag of de belastingen verhoogd of verlaagd moeten worden.

 

Ir. H.R. Sturman

Dit artikel verscheen in februari 2005 in Liberaal Reveil.

 

Noten
1 K. Caminada, K.P. Goudswaard en H. Vording, ‘Verkenning van een vlakke belasting op inkomen’, Weekblad Fiscaal Recht, 22 juni 2000.
2 Robert Nozick, Anarchy, State and Utopia, Basic Books, 1974, pp. 290-292.
3 Murray Rothbard, Making Economic Sense, Ludwig von Mises Institute, 1995, pp. 27-28.

 

One comment on “Van progressieve belasting naar vlaktaks – deel 1

  • sirik , Direct link to comment

    “Hoewel de meeste liberalen weinig interesse hebben voor de fundamentele vraag of belastingheffing überhaupt wel verenigbaar is met het liberale vrijheidsbeginsel, zou een liberaal er ten minste naar moeten streven om de belastingen zo laag mogelijk te houden. ”

    Belastinggelden ophalen is immoreel daar dit met dwang gebeurt.
    Een beter alternatief is om dit vrijwillig te maken. Dus in de grondwet laten opnemen dat belasting betalen op enkel vrijwillige basis gedaan wordt. (H. H. Hoppe)

Leave a comment