Politici en veel economen begrijpen de Wet van Say niet

In politiek en economie wil men nog wel eens graag proberen de klassieke economische leer en de verdediging van marktwerking belachelijk te maken door de uitspraak aan te halen dat ‘aanbod zijn eigen vraag zou creëren’. In dit artikel bespreekt de Zweedse econoom Per Bylund wat de wet van Say werkelijk te zeggen heeft en waarom dat belangrijk is.

Weinig economische ideeën worden zo vaak verkeerd begrepen als de ‘Wet van Say’. Dit is deels te wijten aan John Maynard Keynes, die ervan af wilde om ruimte te maken voor overheidsinterventie. Hoe ontdoe je je van een ‘wet’ die 150 jaar de kern van economisch inzicht in de markteconomie heeft uitgemaakt? Je verdraait haar. Een stroman is makkelijker om te tikken dan de ware zaak.
Vandaar dat de “wet” thans in de woorden van Keynes bekend is, zoals dat “het aanbod zijn eigen vraag creëert”, wat uiteraard niet waar is.

Oorspronkelijk had de wet een andere betekenis en ook een andere naam. Economen vóór Keynes hebben het vaak over ‘de Wet van Markten’, omdat deze in zeer eenvoudige termen beschrijft hoe een markt functioneert. Jean Baptiste Say was degene die de wet op de eenvoudigste manier heeft geformuleerd, waardoor zij zijn naam draagt.

Say merkte op dat “zodra een product is gemaakt, biedt het op hetzelfde moment een markt voor andere producten tot de volledige omvang van zijn waarde.”((A Treatise on Political Economy (1834), p. 138)) Dit betekent dat “aangezien ieder van ons alleen de productie van anderen kan kopen met zijn eigen productie en aangezien de waarde die we kunnen kopen gelijk is aan de waarde die we kunnen produceren, zullen mensen naarmate ze meer kunnen produceren, meer kopen.”((Ibid., p. 3.)) Met andere woorden, productie gaat aan consumptie vooraf en de vraag van iemand bestaat uit aanbod.

De wet van markten vat aldus de aard van markttransacties samen, waarbij productie door arbeidsverdeling gespecialiseerd is. Preciezer gezegd produceren we om te verkopen, met de opzet om vervolgens met de opbrengst te kopen wat we echt willen hebben. Marktproductie is met andere woorden indirect en wordt niet ondernomen om direct aan de eigen behoeften te voldoen. Wij produceren om de behoeften van anderen te bevredigen en kunnen daardoor onze eigen behoeften bevredigen door te kopen wat anderen produceren.

Het voordeel is dat er een scheiding bestaat tussen wat ik wil consumeren en wat ik produceer, wat betekent dat iedereen zich kan specialiseren in het produceren van de dingen waar we relatief goed in zijn, in plaats van alleen te produceren wat we willen consumeren. Het betekent ook dat we ons kunnen specialiseren in het produceren van slechts één ding in plaats van meerdere, waardoor overstapkosten worden beperkt, vaardigheden en expertise worden ontwikkeld en als gevolg de productie verhoogd.

Maar terwijl universele specialisatie door arbeidsverdeling betekent dat de totale productie aanzienlijk toeneemt, betekent dit ook dat we van elkaar afhankelijk worden. Niet alleen moeten we verkopen wat we voor anderen produceren om de nodige middelen te krijgen, maar we moeten ook handeldrijven met degenen die maken wat wij nodig hebben om aan onze behoeften te voldoen. We worden afhankelijk van elkaar. Daarom verklaarde Mises dat “de maatschappij arbeidsverdeling en combinatie van arbeid is. In zijn hoedanigheid van handelend dier wordt de mens een sociaal dier.”((Human Action, p. 143.))

Dit “sociaal dier” profiteert van, neemt deel aan en wordt eigenlijk gevormd door (inter)actie op de markt. Aangezien we alleen kunnen profiteren door onze productieve inspanningen goed af te stemmen op wat anderen willen, moeten we andere mensen begrijpen. Daardoor kunnen we beter anticiperen op hun behoeften en wensen en ons dan richten op het tegemoet komen aan die behoeften. En omdat productie tijd vergt, moet productie voorafgaan aan de vraag.

Omdat de vraag onbekend is, is productie noodzakelijkerwijs speculatief en ondernemend. De werkelijke vraag wordt pas ontdekt wanneer de goederen aan potentiële kopers worden aangeboden. Ondernemers zijn dus voorspellers, projectbeoordelaars en risiconemers; in een geavanceerde economie schieten ze geld voor aan de eigenaren van de productiefactoren arbeid, land en kapitaal(goederen), en verdienen deze investering alleen terug als ze erin slagen om hun product te verkopen.

Aan de andere kant kunnen de consumenten alleen kopen als ze productie hebben voortgebracht die aan de behoeften van andere mensen voldoet. Anders hebben ze alleen de wil maar niet de capaciteit om te kopen (en dat is geen ‘vraag’). Dit is geen cirkelredenering, maar een verklaring voor economische groei. Het vermogen om goederen op de markt te verkopen en zodoende gespecialiseerde productie te ondernemen, vereist voorafgaande investering. Dus om te specialiseren is het nodig om eerst meer goederen te produceren dan nodig voor de eigen behoeften. Hetzelfde geldt steeds opnieuw: ontwikkeling van een nieuw goed vereist investering, en die investering is speculatief omdat de feitelijke vraag niet gekend kan worden voordat het te laat is.

Het bovenstaande betekent dat er nooit een algemeen overschot in een economie kan bestaan of een tekort in de totale vraag. Het is zeker mogelijk dat er een overschot of tekort aan bepaalde goederen bestaat, hetgeen regelmatig gebeurt, omdat ondernemers niet precies anticiperen op en voldoen aan de vraag van de markt, maar dat gebeurt alleen op de kortere termijn.

Aangezien alle productie wordt ondernomen om de geproduceerde goederen te verkopen en vervolgens de goederen te kopen die beter voldoen aan de behoeften van de producent, wordt het onvermogen om te verkopen een onvermogen om te vragen. Wij kunnen niet vragen, tenzij we eerst de middelen om te vragen produceren. Het is dus niet vanwege een tekort aan vraag dat iemand niet kan verkopen wat hij of zij produceert en als gevolg daarvan in de markt geen goederen kan vragen. Het is eerder een productiefout, een ondernemersfout die tot een vermindering van de effectieve vraag leidt.

Wanneer de overheid de vraag stimuleert, betekent dat alleen dat goederen die tegen te hoge kosten zijn geproduceerd worden gesubsidieerd. Bijgevolg worden de ondernemersfouten bestendigd en blijft de productie uit balans met de vraag.

Het is duidelijk waarom voorstanders van overheidsinterventie de wet van de Markten willen elimineren. Als de vraag niet uit aanbod bestaat, dan bereiken de markten geen evenwicht en moet de overheid ons wel van onszelf redden.

Per Bylund is assistant professor of entrepreneurship & Records-Johnston Professor of Free Enterprise in the School of Entrepreneurship aan de Oklahoma State University. Website: PerBylund.com

Leave a comment