De fraude inherent aan fractioneel bankieren

Stel je voor dat je een bontjas naar de stomerij brengt en later ontdekt dat de eigenaar zijn vrouw de jas heeft laten dragen voordat deze werd gereinigd. Of dat je je autosleutels aan een hotelbediende geeft en erachter komt dat hij je auto aan tieners heeft uitgeleend terwijl jij sliep. Je zou terecht verontwaardigd zijn. In beide gevallen had je je eigendom in bewaring gegeven, zonder afstand te doen van het eigendomsrecht of de intentie om het uit te lenen.

Laten we dit principe toepassen op een historische situatie. Stel dat je in de achttiende eeuw leeft en tien ons goud bezit. Omdat het zwaar en moeilijk te beveiligen is, breng je het naar een goudsmid voor bewaring. In ruil daarvoor ontvang je tien biljetten, elk goed voor een claim op een ons goud. Omdat goud onhandig is om te verhandelen, beginnen deze biljetten al snel als ruilmiddel te circuleren. Hiermee ontstaat een nieuwe vorm van geld, zonder dat je afstand doet van je eigendom op het goud.

Het goud ligt veilig in de kluis en wordt zelden opgehaald of gecontroleerd. Dit biedt de goudsmid een verleidelijke kans: hij kan extra biljetten uitgeven zonder over het onderliggende goud te beschikken. Door bijvoorbeeld tien extra biljetten te creëren, verdubbelt hij de hoeveelheid uitstaande claims, zonder dat het goud zelf toeneemt. Omdat mensen zelden hun biljetten inwisselen voor fysiek goud, kan deze praktijk lange tijd onopgemerkt blijven. Dit is fractioneel bankieren in zijn vroegste vorm, met een reserve van 50 procent. Hierop is het moderne bankstelsel gebaseerd, waarin banken geld uit het niets creëren, de koopkracht van anderen ondermijnen en zelf geen goederen of diensten produceren.

Op 26 maart 2020 verlaagde de Amerikaanse centrale bank de reservevereisten van tien procent naar nul, als reactie op de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie. Dit illustreert hoe het systeem zich verder heeft ontwikkeld in het voordeel van banken en ten koste van de spaarders.

Hoewel de bank (voorheen de goudsmid) beperkt wordt in de mate van fraude die zij kan plegen—er is immers een fysieke grens aan de hoeveelheid goud—blijft er altijd een risico bestaan. Zodra depositohouders vermoeden dat er meer claims in omloop zijn dan daadwerkelijk gedekt wordt, kunnen zij massaal hun goud opeisen. Dit resulteert in een bankrun, waarmee de frauduleuze aard van fractioneel bankieren aan het licht komt. Om dit te voorkomen, hebben overheden mechanismen zoals ‘bank holidays’ en kapitaalcontroles geïntroduceerd. Dit zijn maatregelen die niet de slachtoffers, maar juist de fraudeurs beschermen. Een treffend voorbeeld hiervan is de Cypriotische bankencrisis, waarin de Europese Centrale Bank dergelijke beperkingen ondersteunde.

Stel dat de goudsmid een invloedrijke oom heeft die belooft hem onbeperkt goud te lenen als dat nodig is—de moderne rol van de centrale bank als ‘lender of last resort’. Zou hij dan niet geneigd zijn om nog meer fraude te plegen? En wat als diezelfde oom garandeert dat iedereen zijn goud terugkrijgt als het misgaat—oftewel, een depositoverzekering biedt? Dit creëert een moreel risico: banken nemen grotere risico’s, omdat de kosten niet door henzelf worden gedragen, maar door spaarders, belastingbetalers en iedereen die geld gebruikt.

Oostenrijkse economen hebben moeite om het frauduleuze karakter van fractioneel bankieren helder uit te leggen, omdat veel mensen het als vanzelfsprekend beschouwen dat banken spaargeld uitlenen. Een vaak gehoord argument is dat banken in contracten expliciet vastleggen dat de relatie met de deposant die van schuldeiser en schuldenaar is. Maar stel dat een bank al jouw geld verliest—hoe kan zij dan voldoen aan jouw verwachting dat je saldo direct beschikbaar is om je huur of elektriciteitsrekening te betalen? Het antwoord is simpel: ze gebruiken het geld van andere spaarders. Dit is in essentie een Ponzi-schema dat in stand wordt gehouden zolang er genoeg vertrouwen is.

Het enige moment waarop er geen sprake zou zijn van fraude, is als de bank openlijk zou verklaren dat jouw geld verloren is. Zolang dit niet gebeurt en de bank het geld van andere depositohouders aanwendt om haar verplichtingen na te komen, blijft het een frauduleuze praktijk. De uiteindelijke kosten van dit systeem worden afgewenteld op belastingbetalers en iedereen die valuta gebruikt voor transacties.

Waarom is valsmunterij illegaal? Een vervalser kan goederen en diensten verkrijgen zonder er iets waardevols voor terug te geven, waardoor hij de koopkracht van anderen verlaagt. Hoewel zowel de vervalser als de winkelier op korte termijn profijt kunnen hebben, blijft het op lange termijn schadelijk voor de economie als geheel. Fractioneel bankieren doet in wezen hetzelfde: het creëert geld uit het niets, met negatieve gevolgen voor de koopkracht van burgers. Het zou dan ook als een vorm van valsmunterij moeten worden beschouwd.

Dit artikel is een vertaling van een oorspronkelijk Engelstalig artikel door Frank Hollenbeck, gepubliceerd op mises.org. De vertaling is verzorgd door George Soroko.

Leave a comment