Dit artikel is geschreven door Joseph T. Salerno. Het verscheen eerder op mises.org en is vertaald naar het Nederlands door Gerard van Gils.
Hyperinflatie doet de functie en waarde van geld teniet, maakt economisch calculatie, het waarderen
van een goed door het vergelijken van kosten en opbrengsten in geld, onmogelijk en leidt tot
economische en sociale desintegratie en algemene armoede, zo hebben economen en historici
duidelijk laten zien. Wat nog niet zo duidelijk wordt begrepen, zelfs niet door veel economen, is dat
tijdens perioden van snelle inflatie, het ontbreken van economische calculatie eigendom zelf
ondermijnt en leidt tot een oplossen van de menselijke persoonlijkheid, die nauw verbonden is met
eigendom. Door in een systeem gebaseerd op sociale samenwerking de mogelijkheid om eigendom
te waarderen en rationeel te gebruiken uit te schakelen, slaat hyperinflatie de basis voor een
onafhankelijk menselijk bestaan weg. Het onvermijdelijke resultaat is de ontbinding van samenleving
gebaseerd op vrijwillige overeenkomsten en de vervanging ervan door een hegemoniale orde waarin eigendom en persoonlijkheid worden gecollectiviseerd.
De centrale rol van geld en eigendom in de vorming van een persoonlijkheid in een systeem van
arbeidsdeling is nog niet diepgaand onderzocht en ik zal dat hier ook niet doen. Ik wil echter wel
opmerken dat wanneer ik spreek over de menselijke persoonlijkheid, ik doel op wat, meestal
spottend, de “bourgeois” of de “burgerlijke persoonlijkheid” wordt genoemd. Dit is de manier van denken en zijn die kenmerkend is voor het moderne individu dat opereert in een maatschappelijke orde gebaseerd op privébezit. De burgerlijke persoon is doelgericht, bewust van zijn eigenbelang (maar niet noodzakelijkerwijs egoïstisch), zuinig en gebruikt tijd als een schaars goed om zijn productiviteit te verhogen en zijn toekomstig welzijn te verbeteren. Om zijn eigen belangen te dienen moet deze persoon vaak bewust sociaal handelen. Dat wil zeggen dat hij zich moet specialiseren in het produceren van goederen en diensten die gewaardeerd worden door mensen die hij waarschijnlijk niet kent. Door te produceren voor en te handelen met deze onbekende personen voegt hij zichzelf in wat Ludwig von Mises de maatschappelijke arbeidsdeling noemt. Gespecialiseerde productie en vrijwillige ruil zijn de essentie van sociaal handelen en worden noodzakelijkerwijs geleid door marktprijzen. Ze veronderstellen de weloverwogen keuze van concrete middelen en doelen en de geldelijke berekening van kosten en baten. Persoonlijkheid, zoals de term hier wordt gebruikt, verwijst daarom niet naar een cluster van psychologische eigenschappen en kwaliteiten; het is eerder een manier om iemand te zijn en te worden, gebaseerd op economische calculatie en het bezit van eigendom. Software-ingenieur, Über-bestuurder, restauranthouder, niemand zou geworden zijn wat hij is zonder geld en zonder privébezit.
De teloorgang van eigendom en persoonlijkheid tijdens hyperinflatie
Als algemeen ruilmiddel is geld het instrument om iemands bezit te waarderen, zijn rijkdom in te
schatten en zijn vooruitzichten op toekomstig welzijn te beoordelen. Zodra het onmogelijk wordt om
de toekomstige waarde van geld betrouwbaar te voorspellen, verliezen gewone mensen het middel
om hun bezittingen rationeel te gebruiken en hun vermogen te behouden. Dit laat hen weinig andere
keuze dan hun vermogen en energie te verspillen aan het najagen van onmiddellijke bevrediging.
Deze toename in tijdsvoorkeur – dat wil zeggen, in de premie op huidige bevrediging ten opzichte van
bevrediging in de toekomst – doet de waarde van productief werk, spaarzaamheid en nuchter
investeren teniet. Het brengt een sociale revolutie teweeg waarin aan de bovenkant van de
maatschappelijke structuur de productieve middenklasse, ondernemers, kapitalisten en uitvinders
worden vervangen door gokkers, zwendelaars en oplichters.
Inflatie vernietigt echter niet alleen het spaargeld van de productieve klassen en leidt hun energie af
naar onvruchtbare en corrupte bezigheden; het vervormt en verzwakt ook hun persoonlijkheid. Of
we het nu leuk vinden of niet, mannen en vrouwen leven in een wereld waarin ze niet kunnen leven
en zich lichamelijk of geestelijk kunnen ontplooien zonder eigendom. Zoals de grondlegger van de
Oostenrijkse School, Carl Menger, opmerkte: “Eigendom is niet … een willekeurig samengevoegde
hoeveelheid goederen, maar een directe weerspiegeling van de behoeften [van een persoon], een
geïntegreerd geheel, waarvan geen wezenlijk deel kan worden verminderd of vermeerderd zonder de
realisatie te beïnvloeden van het doel dat het dient”. Eigendom is dus het fundament van de
menselijke persoonlijkheid – zonder eigendom is geen zinvolle beweging, activiteit of expressie van
een gedachte mogelijk. De menselijke persoonlijkheid is namelijk niet de spontane projectie in de
buitenwereld van willekeurige innerlijke driften die het gedachteloze gedrag van een baby kenmerkt.
Persoonlijkheid is de externe projectie van een doelbewust geplande manier van individueel zijn en
worden. Het vraagt een bewuste ordening van activiteiten waarvoor een zorgvuldig gekozen geheel
van middelen vereist is; dat wil zeggen eigendom. Bezit is daarom geen lukrake verzameling dingen
die volledig in fysieke termen kan worden beschreven, maar eerder de samenhangende, objectieve
belichaming van de verlangens en aspiraties van de menselijke geest.
Eigendom definieert en begrenst dus in feite de persoonlijkheid van een individu. Men kan niet zijn
wat men wil; men wordt strikt beperkt door de middelen die men tot zijn beschikking heeft. Je bent
pas een echte romanschrijver als je een kamer, een bureau, een computer en
tekstverwerkingssoftware bezit; een restauranthouder moet toegang hebben tot een keuken met
eten. Men kan zelfs geen vrijetijdsbesteding of beroepsactiviteit uitoefenen zonder over bepaalde
concrete middelen te beschikken. Je kunt geen visser zijn zonder visgerei en toegang tot een boot en
water; je kunt geen golfer zijn zonder het bezit van een golfuitrusting, of de middelen om er een aan
te schaffen.
Bovendien geeft economische calculatie met geld in een ruileconomie betekenis aan verschillende
soorten concrete goederen en stelt de actor in staat om deze goederen om te vormen tot een geheel
van eigendommen passend bij zijn geheel van doelen. Zonder geldprijzen als leidraad voor zijn
berekeningen handelt een persoon met oogkleppen op als hij een beroep kiest of een bedrijf start. Hij
kan immers nooit weten of deze activiteiten voldoende inkomsten zullen genereren om in zijn
levensonderhoud te voorzien. Bovendien, zonder de mogelijkheid om de monetaire waarde van
bezittingen te berekenen, blijft onduidelijk in welke mate je succesvol bent of welke positie je
inneemt in de sociale structuur. Is er sprake van succes of van een verlammende teleurstelling? Ben je
nu prins of pauper?
Zonder inzicht in de monetaire waarde van hun spaargeld en bezittingen kunnen mensen niet eens
weten wie of wat ze in de toekomst zullen zijn. Dat inzicht vormt de basis voor al hun plannen voor
zichzelf en hun kinderen. Zal iemand op zijn zestigste een pensioen genieten in een resort met
golfbaan? Of zal hij als zeventiger vakkenvullen in de plaatselijke supermarkt?
Geld en bezit zijn dus essentiële elementen in het sociaaleconomische proces dat bepaalt wat een
mens is en kan worden. Zonder economische calculatie gebaseerd op deugdelijk geld is het niet
alleen onmogelijk voor ondernemers en bedrijven om bij benadering de mogelijke uitkomst van
alternatieve investeringen te berekenen; het wordt ook onmogelijk om zelfs maar te weten wie men
is of om redelijkerwijs in te schatten wat men kan worden. Tijdens de Duitse hyperinflatie
bijvoorbeeld konden universiteitsprofessoren en hoge ambtenaren met relatief vaste salarissen
zichzelf en hun gezinnen niet langer onderhouden en werden ze van de ene op de andere dag
taxichauffeurs en obers, met alle gevolgen van dien voor hun professionele en persoonlijke relaties,
sociale positie en pensioenvooruitzichten.
De Duitse hyperinflatie
De effecten van de vernietiging van geld en bezit voor de menselijke persoonlijkheid worden het
duidelijkst geïllustreerd aan de hand van de geschiedenis van de Duitse hyperinflatie van 1923. In een
hyperinflatie, als de waarde van geld naar nul raast, verliest bezit zijn betekenis, de menselijke
persoonlijkheid lost op en de samenleving valt uiteen. Dit allesbepalende verband tussen geld en
bezit aan de ene kant en de menselijke persoonlijkheid aan de andere kant werd dramatisch
verwoord door de Duitse historicus en socioloog Konrad Heiden, een scherpzinnig waarnemer van de
Duitse hyperinflatie. Heiden schreef: “Het Duitse volk was een van de eerste die getuige was van het
verval van materiële waarden die een hele eeuw lang als de hoogste van alle waarden waren
beschouwd. De Duitse natie was een van de eersten die de dood meemaakte van het onbeperkte
vrije goed dat zo’n koninklijke trots had verleend aan de moderne mens; geld had zijn waarde
verloren – wat kon dan nog enige waarde hebben? Natuurlijk waren veel mensen gewend om geen
geld te hebben; maar dat je zelfs mét geld niets had, dat was een Götterdämmerung, gruwelijker dan
wat Wagner had kunnen voorzien. (…) Een cynische lichtzinnigheid drong door in de ziel van de
mensen; niemand wist wat hij werkelijk bezat en sommige mensen vroegen zich af wat ze werkelijk
waren.”2 Heidens inzichten worden geïllustreerd door de uitspraken van een vrouw die de Duitse
hyperinflatie meemaakte. Erna von Pustau was een inwoonster van Hamburg uit de middenklasse die
geïnterviewd werd door de bekende Amerikaanse schrijfster Pearl Buck. Pustau’s herinneringen laten
zien hoe het Duitse volk zijn intellectuele en spirituele houvast verloor in de calculatiechaos van de
hyperinflatie. Het onvermogen om eenvoudige, voorheen gebruikelijke boekhoudkundige
berekeningen te maken, verwarden gedachten en taal. Pustau herinnert zich: “We konden moeilijk
zeggen dat onze mark daalde, want in cijfers ging hij voortdurend omhoog en omhoog en omhoog,
net als de prijzen, en dit was veel zichtbaarder dan de waardedaling van ons geld. Het klinkt
verwarrend, nietwaar? Maar deze verwarring hoort bij de inflatie, is er onlosmakelijk mee verbonden
en was één van de redenen waarom de mensen het opgaven om na te denken. Het leek allemaal
waanzin en het maakte de mensen gek.”
Pustau citeerde de volgende regel uit een populair liedje uit die tijd dat zinspeelde op de vernietiging
van vermogen door het ongeremde verlangen naar onmiddellijke bevrediging: “We drinken het hutje
van oma leeg en de eerste en tweede hypotheek ook.” Pustau merkte erbij op: “Sparen is de bron van
welvaart en gezondheid van een gezonde natie. Maar we zijn geen gezonde natie meer. We zijn op
weg om een gekke, neurotische, krankzinnige natie te worden.” Pustau becommentarieerde ook het
spirituele trauma dat werd veroorzaakt door de plotselinge ineenstorting van de sociale structuur en
klaagde: “Het was een trieste wereld, een wereld waarin niemand beter was dan de ander en alles
een kwestie van toeval en gradatie was. Een trieste wereld en een triest aanzien voor een meisje dat
zich de goede oude tijd van grootmoeder nog herinnerde! Onze tijd maakte ons cynisch.”
Pustau, een muziekliefhebster, vertelde over een beproeving die zij en haar plotseling verarmde
vriendinnen uit de middenklasse moesten doorstaan, toen zij urenlang in de rij moesten wachten om
kaartjes te kopen voor Wagners Götterdämmerung. De meeste plaatsen in het theater waren gekocht
door mensen die geen kaartjes kochten omdat ze echte muziekliefhebbers waren, maar omdat ze een
meevaller hadden gehad dankzij de inflatie. Dit incident drukte Pustau met haar neus op het feit dat
het verstoorde functioneren van geld doordrong tot de kern van iemands identiteit. Het veranderde
radicaal haar gekoesterde idealen en overtuigingen over de wereld. Zo stelde ze: “[Wagners goden]
staken de hele wereld in brand, maar ze deden het voor grootse dingen, voor heldendaden, voor
liefde – voor dit mooie ding, liefde. En wij? Wij vechten voor kaartjes, we vechten voor centen. Het
zijn deze lelijke kleine dingen die ons kapot maken. (…) Het was allemaal zo verweven met geld.
Vroeger beschouwden we geld als niets en zeiden we: ‘Geld is vies’ en ‘Over geld praat je niet’. En
hier was alles vermengd met geld en alleen met kleine bedragen en kleine dingen.”
Pustau vatte haar herinneringen aan de hyperinflatie samen door de culturele en morele effecten te
vergelijken met die van een oorlog: ” De strijd was deze inflatie, uitgevochten met financiële
middelen. De steden waren er nog, de huizen nog niet gebombardeerd en in puin, maar miljoenen
mensen waren slachtoffer. Ze waren hun fortuin kwijt, hun spaargeld; ze waren verdwaasd en
geschokt door de inflatie en begrepen niet wat hen was overkomen en wie de vijand was die hen had
verslagen. Maar ze waren hun zelfvertrouwen kwijt; hun gevoel dat ze zelf de baas over hun eigen
leven konden zijn als ze maar hard genoeg werkten; en ook de oude waarden van moraal, ethiek en
fatsoen waren verloren gegaan.”
De socioloog Heiden vatte de ervaringen van miljoenen Duitsers zoals Erna Pustau, die verstrikt
raakten in de hyperinflatie, helder samen: “De mens had zichzelf afgemeten aan geld; zijn waarde
was afgemeten aan geld; door geld was hij iemand of hoopte hij tenminste iemand te worden.
Mensen waren gekomen en gegaan, in welvaart gestegen en gedaald, maar geld was blijvend en
onsterfelijk. Nu was de staat erin geslaagd om dit onsterfelijke te doden. De staat was de veroveraar
en opvolger van geld. En zo was de staat alles. De mens keek op zichzelf neer en zag dat hij niets
was.”
Heiden zag scherp dat de afschaffing van geld door hyperinflatie eigendom in Duitsland betekenisloos
maakte en dat daarmee de basis van de menselijke persoonlijkheid werd weggevaagd. Sociale en
economische instellingen die lang als vanzelfsprekend werden beschouwd, vielen uiteen en
verdwenen, en de sociale structuur zelf begon op te lossen, waardoor het menselijk bestaan
geatomiseerd en doelloos werd. Denken, taal, waarden, cultuur – alles werd vervormd terwijl het
innerlijke leven van het individu van betekenis en doel werd ontdaan en, voor een groot deel,
uitdoofde.
Heiden vatte het kernachtig samen: “De staat vernietigde bezit, middelen van bestaan,
persoonlijkheid, perste het individu uit en vernederde hem, vernietigde zijn geloof in zichzelf door
zijn bezit te vernietigen – of erger nog, zijn geloof en hoop in bezit. De geesten waren rijp voor de
grote vernietiging. De staat brak de economische mens, te beginnen met de zwakste.” Heiden heeft
het hier niet over de abstracte “homo economicus” maar over mens van vlees en bloed uit de
middenklasse, het sociale wezen wiens bestaan is geworteld in privébezit en de markteconomie.
De staat als vormer van persoonlijkheid
Alleen de staat bleef over om het economische en geestelijke vacuüm op te vullen dat was ontstaan
door de Duitse hyperinflatie. Maar een gewiekste en sluwe Duitse politicus genaamd Adolf Hitler
begreep de aard van de inflatie als een gigantische materiële en geestelijke zwendel en zag de
vervorming van Duitse psyche en persoonlijkheden en de desintegratie van de Duitse samenleving die
ermee samenging. Hitler beschimpte het Duitse volk voor het tolereren van de zwendel en beloofde
hen tegelijkertijd materiële verlichting en geestelijke regeneratie door de staat, de opvolger van het
geld.
Heiden schrijft dat Hitler het volgende verhaal vertelde tijdens een bijeenkomst in de zomer van
1923: “We hebben net een groot gymnastiekfestival gehad in München. Driehonderdduizend atleten
uit het hele land kwamen hier bijeen. Dat moet onze stad veel handel hebben gebracht, denk je. (…)
Er was een oude vrouw die ansichtkaarten verkocht. Ze was blij dat het festival haar veel klanten zou
opleveren. Ze was buiten zichzelf van vreugde toen de verkoop haar verwachtingen ver overtrof. De
zaken gingen echt goed – dat dacht ze tenminste. Maar nu zit de oude vrouw huilend voor een lege
winkel. Want met het armzalige papiergeld dat ze voor haar kaarten binnenhaalde, kan ze nog geen
honderdste van haar oude voorraad kopen. Haar zaak is geruïneerd, haar broodwinning te gronde gericht. Ze kan gaan bedelen. En dezelfde wanhoop maakt zich meester van het hele volk. We staan
voor een revolutie.”
Hitler zag scherp dat toen de regering eenmaal was begonnen de drukpersen “voltijds” te laten
draaien, zij gedoemd was de “zwendel” voort te zetten tot het bittere einde van een hyperinflatoir
debacle. Het stoppen van de monetaire expansie zou de arbeiders duidelijk maken dat hun reële
inkomen aanzienlijk lager was dan ze beseften en dat veel geld weglekte door de in het Verdrag van
Versailles voorgeschreven herstelbetalingen aan buitenlandse mogendheden. Zo’n besef zou de
ondergang van de regering betekenen. Het vertrouwen van de mensen in de gevestigde morele en
sociale, kapitalistische orde zou gebroken worden, omdat in de maatschappelijke top de goeden door
de slechten zouden worden vervangen. Zoals Hitler in 1923 in zijn krant schreef: “De regering gaat
rustig door met het drukken van wat restjes, want als ze zou stoppen, zou dat het einde van de
regering betekenen, want zodra de geldpersen stoppen … komt de zwendel meteen aan het licht.
Want dan zou de arbeider zich realiseren dat hij nog maar een derde verdient van wat hij in vredestijd
verdiende. (…) Geloof me, onze ellende zal toenemen. De schurk redt zich wel. Maar de fatsoenlijke,
solide zakenman die niet speculeert zal totaal verpletterd worden; eerst de kleine man aan de
onderkant, maar uiteindelijk ook de rijke aan de bovenkant. Maar, zowel aan de boven- als aan de
onderkant, zullen de schurk en oplichter overblijven. De reden: de staat is zelf de grootste bedrieger
en oplichter geworden. Een roversstaat.”
Hoewel Hitler eerlijker sprak over de aard en de effecten van inflatie dan onze huidige centrale
bankiers en academische economen, was het niet zijn bedoeling om een programma te presenteren
voor het afschaffen van de “roversstaat” en het herstellen van deugdelijk geld, privé-eigendom en de
morele en sociale orde van het kapitalisme. Hitler wilde eerder dat de bezitloze, gedemoraliseerde en
geatomiseerde Duitse massa’s bang en ontgoocheld werden, zodat ze de corrupte en kortzichtige
sociaaldemocratische politici van de Weimarrepubliek links zouden laten liggen en hun heil zouden
zoeken in een dictatoriale staat onder leiding van zijn nationaalsocialistische beweging. Hitler
waarschuwde dan ook dat mensen die miljarden mark verdienden letterlijk zouden verhongeren. De
boer zou stoppen met het verkopen van zijn producten voor de waardeloze miljarden die hij alleen
maar kan gebruiken om “zijn stalletje op de mestvaalt te behangen”. Wat Hitler hoopte te
bewerkstelligen was wat hij de “opstand van de hongerende miljardairs” noemde. Volgens Hitler: “Als
het geschokte volk met een bezit van miljarden kan verhongeren, dan moet het tot deze conclusie
komen: we zullen ons niet langer onderwerpen aan een staat die is gebouwd op de
oplichtersgedachte van de meerderheid, we willen dictatuur!”
Hitler maakte echter niet alleen gebruik van angst om zijn toehoorders in beweging te krijgen. Hij
kapitaliseerde op de zelfverachting van hen die door de zwendel van hun bezit en morele waarden
waren beroofd en wier gevoel van eigenwaarde was gebroken. Hij zag dat deze mensen waren
teruggevallen in een staat van onvolwassen adolescentie en klaar waren om een leider te volgen – om
hun eigen morele codes en persoonlijkheden te reconstrueren en te vervangen door het kunstmatige,
collectivistische en nationalistische ideaal van de leider. Hitler sprak hen als zodanig toe en kastijdde
hen: “Het Duitse volk [bestaat] uit kinderen, want alleen een kinderlijk volk accepteert briefjes van
miljoenen marken.”
Heiden legt op inzichtelijke wijze een verband tussen Hitlers doel, zoals gepresenteerd in zijn
toespraken over hyperinflatie aan de ene kant en aan de andere de ontregeling van zijn eigen
persoonlijkheid door dezelfde morele, economische en sociale catastrofe van hyperinflatie: “Het was
de kunstmatige constructie van een nieuw nationaal karakter, een ersatz karakter, een houding
gebaseerd op een gekunsteld plan. De mensen dromen en de waarzegger vertelt hen wat ze dromen.
Dit voortdurende, dominante en toch intieme gesprek met het volk kon alleen worden gevoerd door
een man die volk en vijand van het volk in één was; een verscheurde persoonlijkheid die zichzelf een
vertrapt deel van het volk voelde in zijn eigen onderdrukte en armzalige non-entiteit, en samen met
het volk in opstand kwam tegen dit lot; maar die tegelijkertijd overtuigd was van de absolute
noodzaak om te vertrappen, te dwingen en met harde hand te heersen.”
Hitler gebruikte dit thema van de degeneratie en reconstructie van persoonlijkheid niet alleen als een
retorisch hulpmiddel. Hij ontwikkelde het tot een van de fundamentele principes van de
nationaalsocialistische filosofie. In een hoofdstuk in Mein Kampf getiteld “Persoonlijkheid en het
concept van de Volksstaat”, werkte Hitler zijn visie van de nationaalsocialistische staat uit, waarvan
volgens hem de “belangrijkste taak” was “het opvoeden en behouden van de drager van de staat”.
Aan deze staat zou een filosofie ten grondslag liggen die “niet voortbouwt op het idee van de
meerderheid, maar op het idee van de persoonlijkheid”.
Voor Hitler komt persoonlijkheid voort uit de inventiviteit en creativiteit van bijzonder bekwame
individuen, maar bereikt ze pas haar volledige realisatie in de georganiseerde staat, en vooral in het
leiderschap van die staat. Individuen hebben geen persoonlijkheid, maar worden erdoor beheerst en
gevormd; hun wezen komt niet van binnenuit, maar dringt van buitenaf naar binnen. Voor Hitler komt
persoonlijkheid alleen voort uit de leider en deze doordringt en bezielt de hele natie, waardoor zij
een levend ding wordt. Hitlers verwrongen persoonlijkheidsprincipe doordringt en organiseert alle
gebieden van menselijke activiteiten, inclusief denken, kunst en het economische leven. Inderdaad,
stelde Hitler, “het idee van de persoonlijkheid is overal dominant – zijn hiërarchische autoriteit en zijn
verplichting aan de hogere persoonlijkheid.” Het wordt echter gehinderd en onvolledig gerealiseerd
omdat het in het politieke leven wordt belemmerd door het antithetische principe van de
meerderheid. Daarom concludeerde Hitler: “De beste staatsgrondwet en staatsvorm is die (…) die de
beste geesten in de nationale gemeenschap verheft tot leidende posities en leidende invloed.”
Binnen tien jaar na de publicatie van deze woorden zou Hitler zijn ideale staat hebben die geld en
privébezit als vormgever van de menselijke persoonlijkheid en samenleving zou vervangen.
Conclusie
De Duitse hyperinflatie is een concreet historisch voorbeeld van hoe de vernietiging van bezit de
vorming van de menselijke persoonlijkheid beïnvloedt. Het laat een verband zien tussen eigendom en
persoonlijkheid dat is gebaseerd op de universele inzichten van de praxeologie, dezelfde wetenschap
van het menselijk handelen waar ook deugdelijke economie onder valt. De mechanistische,
verkokerde en hyper mathematische discipline die de hedendaagse macro-economie is, kan
daarentegen nooit de volledige morele en sociale enormiteit van hyperinflatie bevatten. De zeer
gespecialiseerde beoefenaars zijn niet eens bekend met alle takken van economische wetenschap,
laat staan met de nauw verwante disciplines als geschiedenis, sociologie, psychologie en politieke
filosofie. Een econoom die de oorzaken en gevolgen van een complexe economische gebeurtenis
zoals de Duitse hyperinflatie van 1923 of de Grote Depressie van de jaren ’30 volledig wil verklaren,
heeft een basiskennis nodig van de belangrijkste conclusies van deze disciplines. Zoals Friedrich Hayek
opmerkte: “Niemand kan een groot econoom worden die alleen maar econoom is en ik ben zelfs
geneigd om eraan toe te voegen dat de econoom die alleen maar econoom is waarschijnlijk een
dilettant zal zijn, zo niet uitgesproken gevaarlijk.”
Supplement about inflation,
https://www.capitalismmagazine.com/2024/01/capitalist-profits-do-not-cause-inflation/