Stop de overheidssubsidies voor wetenschappelijk onderzoek

wetenschappelijk-onderzoek

“Als de overheid het niet zou subsidieren, dan zou er veel te weinig geld aan wetenschappelijk onderzoek worden besteed. En dus zou er dan veel minder technologische vooruitgang en dus economische groei zijn.” Terence Kealey legt uit waarom dit idee niet meer dan een mythe is.

De grote mythe over wetenschappelijk onderzoek is dat de overheid het moet financieren. Het argument gaat als volgt: private bedrijven zullen geen geld in wetenschappelijk onderzoek stoppen, in het bijzonder in fundamenteel onderzoek, omdat ze bang zijn dat hun concurrenten de vruchten van hun investeringen zullen plukken. De realiteit laat echter zien dat bedrijven gulle donors voor fundamenteel onderzoek zijn, en dat het geld dat overheden besteden aan zulk onderzoek ten koste gaat van de investeringen die bedrijven zouden doen met dat geld dat nu van ze is afgepakt door belastingheffing.

res3_665

Econoom Edwin Mansfield van de University of Pennsylvania onderzocht het investeringsgedrag van 16 grote Amerikaanse olie en chemiebedrijven van 1960 tot 1970. Hij kwam erachter dat alle 16 bedrijven investeerden in fundamenteel onderzoek en dat hoe méér een bedrijf in zulk onderzoek investeerde hoe meer de productiviteit steeg. Zvi Griliches van Harvard onderzocht 911 grote Amerikaanse bedrijven en ontdekte dat de bedrijven die investeerden in fundamenteel onderzoek continu beter presteerden dan de bedrijven die dat niet deden.

Het is zeker waar dat het grootste gedeelte van de vruchten van het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek van een bedrijf door haar concurrenten geplukt worden, Hiroyuki Odagiri en Naoki Murakimi onderzochten de 10 grootste Japanse farmaceutische bedrijven die alles bij elkaar een omzet van 13 miljard dollar hadden in 1981. Ze ontdekten dat gemiddeld genomen elk bedrijf een jaarlijkse return van 19 procent had op haar eigen investeringen in research & development. Maar op de investeringen van de 9 andere bedrijven haalde elk bedrijf een jaarlijkse return van maar liefst 33 procent. Het lijkt er daarom op dat elk bedrijf aan het free riden is op de investeringen van de andere negen. Maar in R&D bestaat er niet zoiets als free rides. Enkel hoogwaardig gekwalificeerde onderzoekswetenschappers hebben überhaupt de mogelijkheid, de kennis en de inzichten, om de vruchten van andermans wetenschappelijk onderzoek te plukken. En omdat de beste wetenschappers juist wetenschappers zijn die daadwerkelijk onderzoek doen, zullen bedrijven die hen in dienst willen hebben en houden ze met generositeit en aanzienlijke vrijheid moeten belonen.

We zien dus dat het plukken van andermans vruchten juist de oplossing en niet het probleem van industriegefinancierde fundamenteel wetenschappelijk onderzoek is. Zulk onderzoek is zo gigantisch, wereldwijd en onvoorspelbaar dat geen enkel bedrijf de hoop kan hebben dat het al zijn onderzoek in eigen huis kan doen. Daarom moeten bedrijven hun wetenschappers die zelf fundamenteel onderzoek doen binnen dat bedrijf wel genereus belonen omdat zij alleen de capaciteiten hebben om het onderzoek van andere bedrijven op waarde te schatten en eventueel te kopiëren en gebruiken.

Als een gevolg hiervan is de kwaliteit van industrieel onderzoek opmerkelijk. Current Contents magazine onderzocht in de jaren negentig die instituten die de grootste hoeveelheid geciteerde artikelen op het gebied van biologie op hun naam hadden staan. En twee van de top zeven waren private ondernemingen: Genentech en Chiron. De andere waren liefdadigheidsorganisaties. Eentje daarvan, de Howard Hughes Foundartion, is volledig privaat, terwijl de andere drie (de Salk en Whitehead instituten en de Cold Spring Harbor Laboratory) wel overheidsgeld aannemen.

Dit ontkracht ook de andere grote mythe: dat alleen overheden studie-en onderzoeksbeurzen zullen vergoeden. Nietzsche zei al dat de rijken een behoefte hebben om te geven. In 1996 gaf David Packard, van Hewlett Packard, 4 miljard dollar aan zijn onderzoeksinstituut. Onder de duizenden van zijn filantropische voorgangers zijn Howard Hughes (wiens instituut in 1991 meer dan 332 miljoen dollar aan onderzoek besteedde); W. M. Keck (95 miljoen dollar); John D. Rockefeller (wiens instituut zowel de ontdekking van DNA als genetische boodschapper alsmede de ontwikkeling van penicilline financierde); en Andrew Carnegie. Zelfs gewone mensen zullen academisch onderzoek financieren. Denk maar eens aan de grote liefdadigheidsinstituten als de American Heart Association (105 miljoen dollar in 1991) en de American Cancer Society (94 miljoen dollar). Zonder enige overheidsfinanciering van wetenschap haalden de Verenigde Staten in de jaren 1890 Groot-Brittannië in als rijkste land ter wereld. Het Congres was destijds zo tegen het financieren van wetenschappelijk onderzoek dat ze in 1829 de donatie van James Smithson afwees en het pas in 1846 (grommend) accepteerde. (zijn donatie hielp in de oprichting van de Smithsonian Institution)

De oorlog veranderde alles. De National Academy of Sciences werd in 1863 opgericht, op het hoogtepunt van de Amerikaanse Burgeroorlog, met als het helpen construeren van ironclads om de Zuidelijken te verslaan. De Office of Scientific Research and Development, waaruit uiteindelijk de National Science Foundation en de National Institues of Health voortkwamen, werd in 1941 opgericht. En toen, in 1957, lanceerde de USSR de Sputnik, de eerste kunstmatige satelliet. De Sovjets zouden ons vanuit de ruimte vernietigen! Daarom werd in 1958 de National Aeronautics and Space Administration gecreëerd, en het Amerikaanse Congres nam de National Defense Education Act aan om zo meer geld in hogere educatie en wetenschap te pompen. Maar opmerkelijk genoeg had dit alles geen invloed op de economische groei van de VS. Het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking neemt al sinds 1820 gemiddeld met 2 procent per jaar toe, en al het geld dat de overheid de afgelopen 50 jaar aan wetenschappelijk onderzoek heeft besteed, heeft hier geen verandering in gebracht. Waarom niet?

De financiering van wetenschap is géén politieke beslissing: de kwestie wordt economisch bepaald. Er is een zeer sterke correlatie tussen de gemiddelde welvaart per hoofd van de bevolking aan de ene kant, en de kwaliteit en kwantiteit van de wetenschappelijke artikelen in dat land en de investeringen in civiele R&D aan de andere kant. Dit is zo omdat rijke landen rijker worden door nieuwe technologie te introduceren. Een rijk land kan dit doen door meer aan wetenschappelijk onderzoek te besteden, maar een arm land kan alleen andermans resultaten kopiëren. Dus is het zo dat vooraanstaande bedrijven in de rijke landen steeds meer geld aan onderzoek besteden om zo nieuwe producten te ontwikkelen. Wanneer een bedrijf gevestigd is in een land met lage belastingen zal het simpelweg zijn eigen geld aan dit onderzoek besteden. Wanneer het daarentegen gevestigd is in een land met hoge belastingen dan zal het bij de overheid lobbyen om zijn R&D te laten subsidiëren. In beide gevallen zullen succesvolle bedrijven in rijke landen ervoor zorgen dat hun onderzoeksbehoeften bevredigd worden (hoewel het in de praktijk zo is dat bedrijven in landen met lage belastingen over meer geld kan beschikken dan ze dat in landen met hoge belastingen zouden kunnen). In arme landen zullen bedrijven dus wetenschappelijk onderzoek negeren, omdat ze hun technologie van andere landen kunnen overnemen en ze sowieso meer geïnteresseerd zijn in basale infrastructurele behoeftes zoals wegenbouw en elektriciteit. Daarom is de financiering van wetenschap een industriële, op economie gebaseerde beslissing die alleen van buitenaf politiek beïnvloed lijkt.

Verder is het zo dat overheidsfinanciering van academisch onderzoek voor het grootste deel onproductief is. Edwin Mansfeld onderzocht 76 grote Amerikaanse technologie bedrijven en ontdekte dat slechts ongeveer 3 procent van haar inkomsten deels of geheel te danken zijn aan recentelijk academisch onderzoek. Met andere woorden, ongeveer 97 procent van de commercieel nuttige industriële technologische ontwikkelingen is te danken aan wetenschappelijk onderzoek binnen het eigen bedrijf in plaats van aan academisch onderzoek. Academisch onderzoek heeft slechts een geringe economische waarde en door het in openbare universiteiten te financieren subsidiëren ze in feite buitenlandse bedrijven die de resultaten willen kopiëren.

Wetenschappers zijn dan misschien gek op geld van de overheid, en politici mogen dan graag genieten van de macht die op ze afstraalt door hun bestedingen, alle andere mensen in de samenleving zijn alleen maar slechter af door de overheidsfinanciering van wetenschappelijk onderzoek.

 

Terence Kealey is professor of clinical biochemistry aan de University of Cambridge, England, and auteur van het spraakmakende boek The Economic Laws of Scientific Research. Dit artikel verscheen eerder op de website van het Cato Institute en werd in het Nederlands vertaald door Koen Swinkels.

One comment on “Stop de overheidssubsidies voor wetenschappelijk onderzoek

  • sirik , Direct link to comment

    “De grote mythe over wetenschappelijk onderzoek is dat de overheid het moet financieren. Het argument gaat als volgt: private bedrijven zullen geen geld in wetenschappelijk onderzoek stoppen, in het bijzonder in fundamenteel onderzoek”

    Ik stel vast dat de overheid, decennialang reeds, als enige het ‘wetenschappelijk’ onderzoek, en de opleidingen van de onderzoekers, financiert. Als een monopolist iets in zijn greep heeft is het moeilijk te bepalen wat de juiste prijs daarvoor betaald wordt. Is het te duur of juist goedkoop? Enig vergelijkingsmateriaal ontbreekt wegens de afwezigheid van vrije marktwerking.
    De juiste vraag is wat de prijs is van wetenschappelijk onderzoek en is dan de overheid de enige partij die het belang daarvan inziet ? Zijn private partijen dan niet van zins, tegen geen enkele prijs, te investeren in fundamenteel onderzoek ?

    En wat is ‘wetenschappelijk’? In hoeverre is er nog sprake van wetenschap in een onvrije omgeving, een omgeving met de dominerende rol van de monopolist ? Is vrijheid niet juist de essentiële voorwaarde om aan wetenschap te kunnen doen ?
    Bepaalt niet de monopolist wat er onderzocht moet worden, wat fundamenteel is en wat niet ? In hoeverre worden universiteiten, en hun hoogleraren, belastingeters, gedwongen om dát te onderzoeken wat door de staat van belang wordt geacht.
    Welke hoogleraar houdt wijselijk zijn mond om geen moeilijkheden te veroorzaken en om niet in zijn budget te worden gekort ? ( Een beoordelingsproces dat zich niet in alle openbaarheid voltrekt)

    ” Er is een zeer sterke correlatie tussen de gemiddelde welvaart per hoofd van de bevolking aan de ene kant, en de kwaliteit en kwantiteit van de wetenschappelijke artikelen in dat land en de investeringen in civiele R&D aan de andere kant. Dit is zo omdat rijke landen rijker worden door nieuwe technologie te introduceren. ”
    Het is niet zo dat men rijker wordt omdat men wetenschappelijk onderzoek doet. Men wordt rijker omdat men het wint van de competitie. Slechts dankzij concurrentie ontstaat er behoefte aan wetenschappelijk onderzoek.
    Dus rijke landen worden niet rijker door wetenschappelijk onderzoek, maar door er telkens maar in te slagen, in een vrije markt situatie, de concurrentie voor te blijven (en daartoe is wetenschappelijk onderzoek slechts één van vele mogelijkheden).
    Dankzij concurrentie ontstaat o.a. onderzoek, terwijl belastingen de concurrerende werking van de vrije markt vernietigt. Immers de klant bepaalt de verkoopprijs en de winstmogelijkheden worden door belastingen onder druk gezet. De ondernemer maakt óf meer winst óf moet zijn klant, door de staat gedwongen, meer belasting laten betalen.
    Meer winst betekent meer kapers op de kust en dus meer (product)innovatie.

    “Wetenschappers zijn dan misschien gek op geld van de overheid, en politici mogen dan graag genieten van de macht die op ze afstraalt door hun bestedingen,..”
    Door de overheid betaalde ‘wetenschappers’, eigenlijk gewoon ambtenaren, kunnen enkel succesvol zijn, want ook bij het uitblijven van succes is altijd een budget beschikbaar. Zij worden niet gedreven door wetenschappelijke prestaties maar door politieke doelstellingen en herverkiezingen.

    Dat zien we met name in de energiesector. Wetenschappelijk (!) is bewezen dat windmolens, zonenergie, onrendabel zijn. Daarnaast lossen ze een niet bestaand probleem, dat van de vervuilde aarde, op.
    Het fotosynthetisch proces, fotonen generen elektronen, heeft een rendement van 0,4 %. Terwijl windmolenparken netwerkstabiliteit ondergraven (Duitsland).
    Waarom dit ‘wetenschappelijk’ onderzoek naar alternatieve energie, terwijl er nog voor honderden jaren aan wetenschappelijk(!) bewezen energievoorraden aanwezig zijn en moeder aarde ooit gewend was aan een co2 -gehalte 20.000 maal hoger dan het huidige ? Miljarden gaan hierdoor verloren.
    Waarom moest een onderzoek naar het Ebola-virus twee jaar wachten op de nodige vergunningen ?

    Het is raadzaam om het ministerie van Onderwijs af te schaffen.

Leave a comment