Liberating liberty: A Dutch Treat; Boekbespreking door Senior Fellow van het Ludwig von Mises Institute US, David Gordon. Gepubliceerd in het Engels op 9 September 2025; https://mises.org/friday-philosophy/liberating-liberty-dutch-treat
Liberating liberty: A Dutch Treat
Bert Schwitters heeft een werkelijk opmerkelijk boek geschreven dat blijk geeft van een immense kennis van zowel filosofie als geschiedenis. Het is precies daarom dat het boek moeilijk te recenseren is, omdat zijn filosofische gedachtegoed complex is en intensieve studie vereist. De auteur is sterk beïnvloed door Eric Voegelin, die de mens ziet als een wezen dat leeft in de ruimte tussen het transcendente en de alledaagse wereld. In ons huidige bestaan “zien we vage reflecties in een donkere spiegel” [“see through a glass darkly“]. Sommigen nemen hier echter geen genoegen mee en construeren een “Tweede Realiteit”, die ons toegang zou geven tot een bovenmenselijke kennis, die op een onmogelijke en duivelse manier de menselijke natuur probeert te veranderen. In de beroemde woorden van Voegelin streven deze gnostici naar het “immanentiseren van de eindtijd [“eschaton“].”
Over Voegelin – die ik persoonlijk heb gekend – heb ik elders geschreven. In deze column kies ik voor “de gemakkelijke weg” en beperk ik mij tot een bespreking van enkele inzichten van de auteur over de Amerikaanse geschiedenis. Deze zijn voornamelijk gericht op de betekenis van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en de Grondwet en hoe Abraham Lincoln deze betekenis heeft vervormd.
Schwitters wijst erop dat toen de koloniën hun trouw aan het Britse Rijk afzwoeren, zij het standpunt innamen dat hun bestaan als afzonderlijke naties niet afhing van de erkenning door een andere natie of groep. Hij voert een filosofisch interessant argument aan ter onderbouwing van hun stelling:
“Mensen, volkeren en samenlevingen ontstaan niet door het feit dat men elkaar als zodanig erkent. Want dit zou betekenen dat de afzonderlijkheid en gelijkheid van een mens afhankelijk zou zijn van de erkenning hiervan door een ander mens of volk. Dit zou leiden tot een “kip/ei-”probleem, aangezien een volk niet een toestand met de kenmerken van een soevereine samenleving zou kunnen bereiken, tenzij een ander volk het als soeverein en onafhankelijk had erkend.”
Elke natie of elk volk heeft, in dit perspectief, het recht op een afzonderlijk bestaan; en de voormalige koloniën stelden dat zij afzonderlijke naties waren, niet één volk verenigd als “Amerika”:
“Elk der vertegenwoordigers van de Staten in statu nascendi ondertekenden de Onafhankelijkheidsverklaring namens zijn eigen staat, en zodoende vertegenwoordigden zij 13 soevereine volkeren, die gezamenlijk hun onafhankelijkheid van Groot-Brittannië uitriepen.”
Schwitters gaat verder met het argument dat de kolonisten, met het uitroepen van hun onafhankelijkheid van Groot-Brittannië, ook verklaarden onafhankelijk van elkaar te zijn:
“Met het afkondigen en bewerkstelligen van hun onafhankelijkheid van het Britse Rijk verklaarden de Staten impliciet en expliciet ook hun onafhankelijkheid van elkaar. De hieruit ontstane Confederatie was, strikt genomen, een samenstel van volkenrechtelijke relaties. Deze relaties kwamen tot een einde toen, enkele jaren later, de Confederatie zich ontwikkelde tot een Constitutionele Federatie, een rechtspersoon die als Federatie onder het staatsrecht kwam te staan, ook al behielden de Staten hun interstatelijke betrekkingen.”
Wanneer men de Onafhankelijkheidsverklaring analyseert met gebruikmaking van het gedachtengoed van de Duitse jurist Carl Schmitt, die op fameuze wijze de Soeverein identificeerde als degene die de bevoegdheid heeft om de wet op te schorten in een uitzonderings- of noodtoestand, dan heeft deze Verklaring zeker geen soevereine staat tot stand gebracht:
“Politieke soevereiniteit doet uitsluitend ter zake in de context van de aanname van het bestaan van de Staat. Als er geen politieke structuur is die kan worden gedefinieerd als Staat, als de organisatie van politieke en openbare macht, dan zal zich nooit een uitzonderlijke situatie voordoen die kan worden beschouwd als existentiële bedreiging van deze bijzondere, in historisch opzicht betrekkelijk recente, machtsstructuur. De Onafhankelijkheidsverklaring legt vast dat de Staten slechts bestaan om de bevoegdheden, die hen door de geregeerden [“the governed“] is verleend, aan te wenden ter exclusieve behartiging en verdediging van het Leven, de Vrijheid en het Nastreven van het Geluk van de geregeerden. Dat is de magische formule … In de Verenigde Staten is elke Staat soeverein in de zin dat deze zich, als Staat, mag verdedigen tegen ineenstorting, uiteindelijk zelfs door in uitzonderlijke gevallen de eigen rechtsorde af te schaffen.”
Hoewel de Amerikaanse Grondwet, die Schwitters als een vergissing beschouwt, de situatie gedeeltelijk veranderde doordat de Staten een deel van hun bevoegdheden aan de Federale overheid delegeerden, leidde dit geenszins tot een volledig gecentraliseerde regering, en behielden de constituerende Staten een groot deel van hun soevereine bevoegdheden. De preambule van de Grondwet, waarin staat: “Wij, het volk van de Verenigde Staten … verordenen en vestigen deze grondwet”, kan niet als bewijs tegen dit standpunt worden aangehaald, omdat de preambule moet worden opgevat als “Wij, het volk van de verschillende Staten” in plaats van “Wij, het volk van een verenigde natie”. Het document werd geratificeerd door speciaal voor dit doel georganiseerde congressen [“conventions“] van de bevolkingen van elke Staat, waarvan sommige expliciet vermeldden dat de ratificatie onder uitdrukkelijke voorwaarden plaatsvond en kon worden herroepen. In zijn analyse baseert Schwitters zich op het belangrijke werk van de jurist Abel Parker Upshur, die zich uitsprak tegen de nationalistische visie op de preambule die door rechter Joseph Story werd verdedigd.
Lincoln probeerde hier verandering in te brengen en verklaarde in zijn eerste inaugurele rede dat de Onafhankelijkheidsverklaring een nieuwe natie had gesticht:
“In de woorden ‘burgeroorlog’ vervatte hij zijn stellige voornemen en vastberadenheid, dat de Amerikaanse regering, die hij omschreef als de zetel van de ware soeverein van een vrij volk, als de soeverein die het uitvloeisel was van de politieke wil van de meerderheid van de natie, als de regering die hij, Lincoln, gezworen had in stand te houden, te beschermen en te verdedigen, ten volle bereid was ten oorlog te trekken tegen elke groep burgers, of deze nu georganiseerd was als Staten of als ‘minderheden’, die zou weigeren deze opgelegde droom te aanvaarden.”
Schwitters laat zien hoe Lincoln met misleiding zijn standpunt rechtvaardigde. Deze misleiding, merkt hij terecht op, leidde tot een bloedige oorlog met rampzalige gevolgen. In zijn rede, gericht tot zijn “ontevreden medelandgenoten” [de Zuidelijke Staten] die zich uit de Unie hadden teruggetrokken, zei Lincoln dat hij de “meest plechtige eed” had gezworen om de regering in stand te houden, te beschermen en te verdedigen. Maar in werkelijkheid was dit in het geheel niet het geval – zijn eed was immers aan de Grondwet, niet aan de regering:
“In zijn allereerste, inaugurele rede, direct na zijn presidentiële eed, verruilde Lincoln de Grondwet – de op schrift gestelde grondwettelijke bepalingen en beperkingen, precies bedoeld om de regering in toom te houden – voor de federale regering, en zo schond hij de eed die hij zojuist zo plechtig had afgelegd.”
Er zijn maar weinig Amerikaanse historici met de eruditie en het analytisch vermogen van Schwitters. Ik beveel Liberating Liberty dan ook van harte aan.