Kaarsenmakerspetitie van Frédéric Bastiat

bastiat-kaarsenmakers 

Petitie van de fabrikanten van kaarsen, lampen, kandelaars, lantaarns, kaarsensnuiters, dompers en van de producenten van talkvet, olie, hars, alcohol en in ‘t algemeen van alles wat met verlichting te maken heeft.

Aan de Heren Leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Mijne heren,

U bent op het juiste spoor. U verwerpt abstracte theorieën; overvloed en lage prijzen zijn niet aan U besteed. U bent vooral bezorgd om het lot van de producent. U wilt hem bevrijden van de buitenlandse concurrentie, kortom, U wilt de binnenlandse markt reserveren voor binnenlandse arbeid. We komen U een prachtig voorstel doen voor het toepassen van Uw – hoe zouden we zeggen? – Uw theorie? Nee, niets is meer misleidend dan theorie. Uw doctrine? Uw systeem? Uw principe? Maar U houdt niet van doctrines, U verafschuwt systemen, en wat principes betreft verkondigt U dat er geen zijn in de sociale economie. We zullen het daarom Uw praktijk noemen, Uw praktijk zonder theorie en zonder principes.

We gaan gebukt onder de ondraaglijke concurrentie van een buitenlandse rivaal die blijkbaar onder zulke superieure omstandigheden licht produceert dat hij er onze binnenlandse markt mee overspoelt tegen ongelooflijk lage prijzen; want zodra hij opduikt stopt onze verkoop, alle consumenten wenden zich tot hem en een Franse industriesector met ontelbare vertakkingen wordt plots getroffen door complete stagnatie. Deze rivaal, die niemand anders is dan de zon, voert een zo hardnekkige strijd met ons dat wij denken dat hij tegen ons is opgezet door het perfide Engeland (goede diplomatie tegenwoordig!) temeer omdat hij voor dit trotse eiland een consideratie aan de dag legt die hij ons niet gunt.

Wij vragen of U zo goed zou willen zijn een wet te maken die het sluiten verplicht van alle vensters, dakvensters, blinden, rolluiken, gordijnen, kijkgaten, jaloezieën, in één woord, van alle openingen, gaten, spleten en barsten waardoor het zonlicht onze huizen binnendringt, ten nadele van de nobele bedrijven die wij geschonken hebben aan het land, dat ons vandaag, zonder te vervallen in ondankbaarheid, niet in de steek kan laten in een zo ongelijke strijd.

Gelieve, Heren Volksvertegenwoordigers, ons verzoek niet als satire te beschouwen en het niet te verwerpen alvorens op zijn minst onze argumenten ter ondersteuning ervan te hebben gehoord.

Ten eerste, als U alle openingen tot natuurlijk licht laat afsluiten en zo een behoefte schept aan kunstmatig licht, welke industrie in Frankrijk zou daar niet door aangemoedigd worden? Indien men meer talkvet consumeert, dan is er meer vraag naar runderen en schapen, en zal men bijgevolg een toename zien van weiland, vlees, wol, leder en vooral mest, de basis van alle agrarische rijkdom. Indien men meer olie consumeert, dan zullen we een toename zien in de verbouwing van de papaver, de olijfboom, het koolzaad. Deze rijke, doch bodemuitputtende planten zullen op het juiste ogenblik de vruchtbaarheid kunnen benutten die de veehouderij ons grondgebied zal geschonken hebben. Onze heiden zullen bedekt worden met harsrijke bomen. Talrijke zwermen bijen zullen van onze bergen de geparfumeerde schatten verzamelen die vandaag nutteloos verloren gaan, zoals de bloemen waaruit ze vandaan komen. Er is dus geen sector van de landbouw die geen grote ontwikkeling zal ondergaan. Hetzelfde geldt voor de scheepvaart. Duizenden vaartuigen zullen ingezet worden voor de walvisvangst en op korte tijd zullen we een zeemacht hebben die de eer van Frankrijk hoog zal kunnen houden en zal kunnen beantwoorden aan de vaderslandslievende idealen van ondergetekenden, kaarsenmakers, enz.

Maar wat met de specialiteiten uit Parijs? Beeldt U zich in hoe het verguldsel, het brons, het kristal in kandelaars, in lampen en in kroonluchters zal schitteren in ruime winkels waartegen deze van vandaag slechts boetiekjes lijken. Er is geen arme harsverzamelaar op de top van zijn duin, geen armzalige mijnwerker in de diepte van zijn zwarte gang, die geen verbetering zal zien van zijn salaris en welzijn. Wanneer U hierover nadenkt, Mijne Heren, zult U ervan overtuigd blijven dat er waarschijnlijk geen Fransman is, van de schatrijke aandeelhouder van Anzin tot de kleinste handelaar in lucifers, wiens situatie niet verbetert door het succes van ons voorstel.

Wij voorzien Uw tegenwerpingen, Mijne Heren, maar er is er geen bij die U niet opgepikt hebt uit de versleten boeken van de verdedigers van de vrije markt. Wij durven U uitdagen om één woord tegen ons te spreken dat zich niet onmiddellijk tegen uzelf keert en tegen de principes achter heel Uw beleid. Zult U ons tegenwerpen dat, hoewel wij voordeel hebben bij een dergelijke bescherming, Frankrijk niets te winnen heeft omdat de consument zal opdraaien voor de kosten? Wij hebben ons antwoord al klaar: U hebt zelf niet langer het recht om de belangen van de consument in te roepen. Telkens wanneer hij in conflict kwam met de producent hebt U hem opgeofferd. U hebt dat gedaan om de arbeid aan te moedigen, om de werkgelegenheid te bevorderen. Om diezelfde reden moet U het deze keer ook doen. U hebt zelf al eerder deze tegenwerping verworpen. Toen men U zei dat de consument belang had bij de vrije import van ijzer, olie, sesam, tarwe, textiel. – “Ja,” zei U toen, “maar de producent heeft een belang om dit niet toe te staan.” – Welnu, indien de consumenten belang hebben bij het toelaten van natuurlijk licht, dan hebben de producenten belang bij het verbieden ervan.

“Maar,” zou U nog steeds kunnen zeggen, “de producent en de consument zijn één en dezelfde persoon. Indien de fabrikant voordeel doet met de bescherming dan zal hij de landbouwer rijker maken. Indien de landbouw opbloeit, zal dit het afzetgebied van de fabrikant vergroten.” Welnu, indien U ons het monopolie geeft voor de productie van licht tijdens de dag, dan zullen we om te beginnen veel talkvet, steenkool, olie, harsen, was, alcohol, zilver, brons, en kristal kopen om onze industrie te bevoorraden en bovendien zullen wij, en onze talrijke leveranciers, met onze verworven rijkdom, belangrijke consumenten worden en welvaart verspreiden in alle sectoren van de nationale werkgelegenheid.

Zult U tegenwerpen dat het licht van de zon een gratis gave van de natuur is, en dat het weigeren van gratis gaven gelijk staat met het weigeren van de welvaart zelf onder het voorwendsel de middelen te bevorderen om die welvaart te verkrijgen? Maar nu ondergraaft U Uw eigen positie. Herinnert U zich dat U tot op heden buitenlandse goederen altijd hebt tegengehouden omdat en in de mate dat zij in de buurt kwamen van de gratis gaven. Om de eisen van andere monopoliehouders in te willigen hebt U slechts een half argument; om aan onze vraag te voldoen hebt U een compleet argument, en onze vraag verwerpen precies omdat ze beter gefundeerd is dan die van de anderen staat gelijk met het aanvaarden van de vergelijking: + × + = – ; met andere woorden, het stapelt absurditeit op absurditeit.

De arbeid en de natuur dragen, afhankelijk van het land en het klimaat, in diverse proporties bij tot het creëren van een product. Het deel dat de natuur bijdraagt is altijd gratis; maar het is het deel van de arbeid dat de waarde bepaalt en betaald wordt. Als een sinaasappel uit Lissabon slechts de helft kost van een sinaasappel uit Parijs, dan komt dit omdat de natuurlijke, en dus gratis warmte voor de ene doet waar de andere een kunstmatige, en dus dure warmte voor nodig heeft. Dus wanneer een sinaasappel vanuit Portugal komt kan men zeggen dat hij voor de helft gratis is gegeven en voor de helft tegen betaling, of met andere woorden, aan de helft van de prijs in vergelijking met deze van Parijs.

Welnu, het is precies deze half-kosteloosheid (excuseer het woord) die U aanvoert om ze te verbieden. U vraagt: “Hoe kan de Franse arbeid de buitenlandse concurrentie het hoofd bieden wanneer de eerste al het werk moet doen terwijl de laatste er met de helft vanaf komt, aangezien de zon de rest doet?” Maar indien U producten uitsluit van concurrentie omdat ze half gratis zijn, hoe kunt U dan producten toelaten die helemaal gratis zijn? Ofwel bent U niet consequent, ofwel moet U na het weigeren van wat half gratis is als schadelijk voor onze binnenlandse arbeid, a fortiori en met dubbel zoveel ijver weigeren wat helemaal gratis is.

Nogmaals, wanneer een product – olie, ijzer, tarwe of textiel – vanuit het buitenland komt, en wij het kunnen verwerven met minder arbeid dan wanneer wij het zelf zouden maken, dan is het verschil een gratis gift die ons toegekend wordt. Deze gift is des te groter naarmate het verschil groter is. Ze is een kwart, de helft, drie kwart van de waarde van het product indien de vreemdeling ons slechts drie kwart, de helft of een kwart van de prijs vraagt. Ze is zo volledig als ze maar kan zijn wanneer de schenker, zoals de zon doet voor het licht, ons niets vraagt. De vraag is, en we stellen ze formeel, of U voor Frankrijk het voordeel van de gratis consumptie wilt of de zogezegde voordelen van de kostbare productie. Maak Uw keuze, maar blijf logisch. Want zolang U buitenlandse producten zoals kolen, ijzer, tarwe en textiel weigert, waarvan in verhouding de prijs de nul nadert, hoe inconsistent zou het dan niet zijn om de zon toe te laten, waarvan de prijs altijd nul is?

Frédéric Bastiat, Sophismes Economiques, 1863

Met dank aan Johan Branders voor de vertaling.

Leave a comment