De olie-industrie heeft de walvis gered

Aan het begin van het industrieel tijdperk waren walvissen een belangrijke natuurlijke hulpbron waarvan de mens al eeuwenlang gebruik maakte. De olie die uit de walvissen werd gewonnen, met name uit de Physeter macrocephalus, de potvis, waarvan de olie door de neus werd geëxtraheerd, had meerdere toepassingen, variërend van verwarming tot petroleumlampen en verf.

Walvisschepen waren groot, omdat ze de ruwe zee moesten trotseren om het kostbare goed te bemachtigen dat toen alleen walvissen konden leveren. De jagers gebruikten zogenaamde snij- en hoofdspades, die door de walvisschedel konden snijden of het dier konden onthoofden. Naarmate de wereldwijde vraag naar walvisolie voor gebruik in lampen toenam, groeide het walvisbedrijf, en al snel kon het aanbod de vraag niet meer bijbenen. Consumenten betaalden niet graag de buitensporige prijs van $ 2,50 per gallon voor walvisolie.((Daniel Yergin, The Prize: The Epic Quest for Oil, Money & Power (1962; New York: Simon and Schuster, 1991), chapter I: “Oil on the Brain: The Beginning,” sec. Price and Innovation, p. 22. (Online). 1 gallon = ca. 3,8 liter)) Maar alternatieve lichtbronnen, zoals camphene, bleken van mindere kwaliteit en zelfs potentieel gevaarlijk. Camphene is zeer brandbaar: een dodelijk risico in woongebieden vol houten bouwsels.

Rond 1850 had de consument de keuze tussen:

  • camfeen of “brandende vloeistof” – 50 dollarcent / gallon (combinaties van alcohol,
    terpentijn en kamferolie; helder, zoet geurend)
  • walvisolie – $ 1,30 tot $ 2,50 / gallon
  • geurolie – 90 dollarcent/ gallon (lage kwaliteit, stinkend)
  • kolenolie – 50 dollar cent/ gallon (roetig, stinkend en lage kwaliteit; de originele “kerosine”)

In diezelfde jaren had de walvisvangst zo’n vernietigend effect op de walvissenstand dat vissers de overbevolkte Atlantische en Indische Oceanen moesten verlaten. Het product werd daardoor nog schaarser en onbetaalbaarder. Tegenwoordig komt ons dit als een onwaarschijnlijk probleem voor, omdat we in een samenleving leven die de luxe kent van talrijke methoden om licht en elektriciteit op te wekken. Maar de productie van energie werd in het midden van de 19e eeuw duidelijke een crisis en er ontstond een waar gebrek aan licht.

Abraham Gesner redde ons en de walvissen
Abraham Pineo Gesner was een Canadese arts en geoloog. In 1846 resulteerde zijn mineralenonderzoek in een vloeistof bestaande uit kolen, bitumen en olieschalie die hij kerosine noemde. In vergelijking met concurrerende producten was kerosine niet vies en het stonk niet. Maar vooral: vanaf het moment dat Gesner in 1850 het product commercialiseerde (door de oprichting van de Kerosine Gaslight Company), bracht de massaproductie ervan (vooral nadat Gesner’s bedrijf werd gekocht door de oliegigant Standard Oil) de prijzen van verlichting omlaag. Gesner had niet alleen een nieuwe manier gevonden om de wereld te verlichten, hij ontnam de walvisindustrie haar belangrijkste bron van inkomsten. De massale vangst van potvissen was overbodig geworden. Gesner’s ondernemingslust en de oprichting van zijn kerosine fabriek in New York was van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van de jonge kolen en olie-industrie. In de daaropvolgende jaren groeide deze snel. De opkomst van de nieuwe koololiën leidde onvermijdelijk tot de neergang van de walvisindustrie waarvoor de gouden jaren plotseling ten einde kwamen.((Gerald Kutney, Sulfur: History, Technology, Applications & Industry (ChemTec Publishing, 2007), chapter 4: “His Oil Ventures,”)) Dus als je nog eens denkt aan een organisatie die dierenwreedheid en de afschuwelijke dood van miljoenen dieren heeft voorkomen, denk niet aan Greenpeace. Denk aan de olie-industrie.

Bill Wirtz studeert Rechten aan de Université de Lorraine in Nancy, Frankrijk en is lokaal coördinator voor European Students for Liberty. Bekijk zijn blog.

Deze foto is gemaakt door: tpsdave

One comment on “De olie-industrie heeft de walvis gered

Leave a comment