Wie is de ware liberaal?

HoeLiberaalBentUD66 en de VVD buitelen regelmatig over elkaar heen met claims dat alleen zij het ware liberalisme vertegenwoordigden. D66 keert de laatste tijd vaker terug naar de claim van het ‘ware liberalisme’, klaarblijkelijk in de overtuiging dat bij de VVD het liberale gehalte van haar standpunten de politieke achilleshiel is. Weliswaar is dit debat recent verhevigd, maar nieuw is het zeker niet. Het gaat in ieder geval terug tot het begin van de jaren negentig, toen D66 steeds meer tegen het sociaal-liberalisme aankroop en in 1998 uiteindelijk besloot het pragmatisme, tot dan toe de noemer voor haar ideeën, voor het liberalisme te verwisselen. De VVD, de erfopvolger van diverse liberale partijen met wortels tot in de19de eeuw, voerde in die jaren de slogan ‘de enige liberale partij van Nederland’.

Een “brede”eretitel

Het liberalisme is populair. Er zijn nog meer partijen die er in meer of mindere mate tegen aanschurken, natuurlijk mede bij gebrek aan een overtuigend alternatief. Het intellectuele en praktische failliet van de collectivistische stromingen (vooral communisme, marxisme, socialisme) werd door liberalen sinds de twintiger jaren steeds voorspeld, door denkers als Ludwig von Mises in zijn boek Die Gemeinwirtschaft: Untersuchungen über den Sozialismus (1922), zijn pupil Friedrich Hayek in The Road to Serfdom (1944), of de Amerikaanse econoom Milton Friedman in Capitalism and Freedom (1962). Aan het eind van de Koude Oorlog konden ook de ideologische tegenstanders er niet meer om heen. In Nederland schudde Wim Kok zijn ideologische veren af en nam de PvdA in toenemende mate deel aan de Derde Weg van Tony Blair en Anthony Giddens, die veel liberale trekken had. Femke Halsema probeerde later ook GroenLinks de weg van de vrijheid te laten inslaan. Over deze ontwikkelingen werd in PvdA en GroenLinks natuurlijk interne strijd gevoerd. De buitenwereld, de media voorop, volgde het in de regel zonder al te veel kennis van zaken. Vage en daardoor loze kreten als ‘de liberale tijdgeest’ werden meestal als voldoende verklaring gezien voor dergelijke ontwikkelingen. Weinig politieke volgers namen de moeite zich grondig in het liberalisme te verdiepen, zelfs niet toen de toonaangevende liberale voorman Frits Bolkestein er boek na boek op wees dat zijn politieke inspiratie gegrond was in de liberale politieke filosofie. Het liberalisme werd steeds meer bemind, maar bleef vooral onbekend.
De meest voor de hand liggende vraag werd tot op heden genegeerd: is het liberalisme als politieke filosofie wel breed genoeg om vier of meer verschillende politieke partijen te herbergen? Wat is de waarde van de claims het ware liberalisme te vertegenwoordigen? Op welke liberale varianten beroepen die partijen zich eigenlijk? En doen ze dat eigenlijk wel op een fatsoenlijke, verantwoorde wijze?

Vrijheid voor het individu: klassiek liberalisme

Wie de wereldgeschiedenis en de Nederlandse plek daarin wil begrijpen kan niet zonder kennis van het liberalisme. Of het nu om de vrijheid van meningsuiting of religie gaat, de toonaangevende rol van het kapitalisme en de vrije markt, of de strijd tegen verschillende vormen van autocratie – Nederlanders hebben bij tal van deze kwesties een voortrekkersrol gespeeld. Het liberalisme is namelijk ontstaan als tegenwicht tegen absolute monarchen en claims op de waarheid van geestelijken van divers pluimage. Tolerantie was het weerwoord en daarin stond Nederland voorop. Het was niet voor niets dat een zeventiende eeuwse denker als John Locke zijn belangrijkste traktaten alleen in Nederland kon laten drukken, of dat achttiende-eeuwse Schotse Verlichtingsdenkers zoals David Hume en Adam Smith in hun hoofdwerken vol lof schreven over Nederland. Ons land inspireerde hen bij de ontwikkeling van het liberale gedachtegoed. Wel moet worden opgemerkt dat zij slechts zelden Hollandse denkers aanhaalden. Een enkele keer werd verwezen naar Erasmus of Spinoza. Maar alleen Hugo de Groot en (in mindere mate) de Londenaar met Rotterdamse wortels Bernard Mandeville hadden groot intellectueel aanzien. De Nederlandse bijdrage aan de ontwikkeling van het liberalisme is altijd meer praktisch dan theoretisch gebleven.

De ideeëngeschiedenis binnen het liberalisme is te karakteriseren als een strijd over de breedte van de individuele vrijheid, zowel persoonlijk, politiek als economisch. De aanzet werd gegeven in Frankrijk en Groot-Brittannië, waar diverse Verlichtingsdenkers de ideeën ontwikkelden die nu bekend staan als klassiek-liberalisme. Hoewel delen van het liberale denken terug te voeren zijn tot de Antieke Oudheid en diverse Europese vijftiende en zestiende-eeuwse denkers (zoals de Engelse Levellers en de Spaanse scholastici), is de ontwikkeling van een coherente liberale politieke theorie pas begonnen vanaf eind zeventiende, begin achttiende eeuw. De term ‘liberalisme’ werd overigens pas rond 1813 voor het eerst in het Spaanse parlement gebruikt. Maar de contouren van het klassiek-liberalisme waren toen al geschetst, vooral door de Schotten. Hun vrijheidsdenken had ook aanzienlijke invloed op de hoofdrolspelers van de Amerikaanse revolutie, wat van groot belang is geweest voor het succes van het liberalisme, omdat het deels in de Amerikaanse volksaard is geworteld. In Groot-Brittannië was de eerste helft van de negentiende eeuw een klassiek-liberaal hoogtepunt, bijvoorbeeld via het werk van Smith dat als inspiratie diende voor de strijd tegen de graanwetten en ander protectionisme in het handelsbeleid.

De “sociale quaestie”: sociaal liberalisme

Maar in de negentiende eeuw ontstond ook een variant op dit klassiek-liberalisme. Onder invloed van de sociale kwestie van de armoede in de steden en als politieke reactie op de opkomst van de collectivistische politieke stromingen paste een deel van de liberalen hun ideeën aan. Deze ontwikkeling werd in gang gezet door de belangrijkste liberale denker van deze tijd, John Stuart Mill. Hij hanteerde een definitie van individuele vrijheid, die vroeg om meer actie van anderen, niet in de laatste plaats de overheid. Door zijn laat-negentiende eeuwse volgers werd deze lijn doorgezet, waardoor er geleidelijk een nieuwe vorm van liberalisme ontstond. Deze kreeg in de afgelopen decennia een enorme impuls, doordat ook de prominente politiek-theoreticus John Rawls tot dit sociaal-liberalisme te rekenen is.

Libertarisme

Ten onrechte wordt vaak vergeten dat de negentiende eeuw ook nog een derde liberale hoofdstroom heeft voortgebracht, het libertarisme. Deze stroming is klein gebleven, maar is niet ten onder gegaan. Zelfs Nederland kent een aparte libertarische partij. Libertariërs zijn de meest consequente verdedigers van de individuele vrijheid. Een deel van hen ziet de staat louter als een gevaar voor de individuele vrijheid en propageert in navolging van vroeg-libertarische denkers als Spooner, Spencer en Sumner een volledig staatloze wereld. Dit zijn de anarcho-kapitalisten, die ook worden geïnspireerd door twintigste eeuwse denkers als Murray Rothbard. Zij betogen dat de meeste diensten die nu als publieke taak worden gezien beter door private partijen zoals verzekeringsbedrijven kunnen worden voortgebracht.

Andere libertariërs zien nog wel een aantal taken voor de staat weggelegd, zoals defensie en justitie. De meest prominente vertolkster van deze variant is de filosofe en fictieschrijfster Ayn Rand, die in Amerika volgens opgave van haar hedendaagse volgelingen al meer dan 25 miljoen boeken verkocht.
Libertariërs zijn zonder twijfel de meest consequente en originele denkers binnen het liberalisme. Maar ondanks Rand is hun algemene invloed marginaal gebleven.

Mate van maakbaarheid

Wat maakt al deze ´liberalismen´ liberaal? Volgens de Britse politiek filosoof John Gray gaan zij allemaal uit van het hogere belang van de individuele vrijheid, boven dat van de familie, groep of sociale klasse: het individu is voor hen van ultieme waarde. Zij zijn universalistisch in de zin dat dit uitgangspunt overal en voor iedereen geldig is, ongeacht lokale cultuur, omstandigheden of gewoonten. En liberalen gaan uit van de verbeterbaarheid van sociale en economische arrangementen en politieke constellaties: zij hebben groot vertrouwen in de positieve effecten van maatschappelijke dynamiek en technologische vooruitgang.

De belangrijkste verschillen liggen in enkele filosofische basiselementen, die rechtstreeks effect hebben op praktische politieke keuzen.Het klassiek-liberalisme is ontstaan uit de bescherming van een reeks persoonlijke vrijheden (de klassieke mensenrechten) en de bijbehorende beperking van de bevoegdheden van de heerser of de staat. De rechtvaardiging van het streven naar individuele vrijheid (‘natural liberty’ in de woorden van Smith) vonden de klassiek-liberalen in het seculiere natuurrecht: de idee dat mensen van nature gelijk zin in morele zin. Een rechtvaardige orde gaat van deze gelijkheid uit en bewaakt deze door ieders natuurlijke rechten op leven, vrijheid en eigendom te respecteren en te waarborgen.

Sociaal-liberalen vinden klassiek-liberalen vaak te star op dit punt. Natuurlijke rechten kunnen bestaande ongelijke sociale omstandigheden tot in de lengte der tijden onveranderd laten. Dat is zowel schadelijk voor de betrokken individuen als voor de samenleving, die de kans op dynamiek en vooruitgang laat schieten. Inbreuk op de natuurlijke rechten is daarom voor hen soms noodzakelijk.

Beide overtuigingen hangen samen met de manier waarop men de mens ziet, welk mensbeeld men hanteert. Het maakt uit of je de mens als sterk of juist hulpbehoevend ziet. Klassiek-liberalen hebben een realistisch mensbeeld, zij zien de mens als een mengelmoes van rede en emotie. De verstandelijke vermogens verheffen de mens boven het dier en zorgen ervoor dat hij analyses en plannen kan maken, of zijn levensloop kan aanpassen of veranderen na onvoorziene gebeurtenissen of tegenslag. Maar die vermogens moeten niet worden overdreven. De menselijke ratio is maar beperkt in staat grote hoeveelheden informatie te verwerken en daardoor kan de mens onmogelijk ver vooruit plannen voor zichzelf, laat staan voor anderen. Klassiek-liberalen benadrukken dat de mens niet altijd rationeel handelt, omdat gevoelens en impulsen vaak de overhand hebben. Zoals David Hume het uitdrukte ‘de mens is een slaaf van de passies’.

Dit is de sociaal-liberalen veel te somber. Zij hebben juist veel vertrouwen in de verstandelijke vermogens van het individu en geloven ook dat de overheid –uiteindelijk ook niets anders dan een groep mensen – de mens kan helpen zichzelf te ontwikkelen, middels sociale regelingen en arrangementen. Dat is belangrijk, want volgens hen heeft ieder individu een bepaald, aangeboren levenspad af te leggen. Iedereen moet de kans krijgen dit te ontdekken en te bewandelen. Hierbij komt dikwijls de overheid kijken. Onderwijs is een belangrijk voorbeeld, maar ook een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid en andere zaken die volgen uit wat tegenwoordig de sociale grondrechten heten.
Daaraan verbonden is natuurlijk de vraag naar rechtvaardigheid van de samenleving. Dit is een centrale kwestie voor de sociaal-liberalen. Bescherming van natuurlijke rechten is weliswaar een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor het goede leven. Het gaat er ook om dat de mens zich kan ontplooien. John Rawls, in zijn Theory of Justice, definieerde rechtvaardigheid als eerlijkheid. Die eerlijkheid vereist dat niemand de dupe mag worden van de aangeboren ongelijke verdeling van talenten en de omstandigheden waarin men geboren wordt. Dat kan worden bewerkstelligd door iedereen gelijke plichten en rechten toe te kennen en door mensen te compenseren voor ongelijke economische en sociale omstandigheden. Dat vraagt om een serieuze herverdeling van inkomens en dus ook om een actieve staat. Weliswaar in mindere mate dan de socialisten of communisten zouden wensen, maar het is niet zonder betekenis dat Rawls ook een belangrijke inspiratiebron voor Europese sociaal-democraten werd (vergelijkbaar met liberals in de huidige Amerikaanse betekenis).

Klassiek-liberalen staan negatief tegenover dergelijke redeneringen. Zij hebben veel meer vertrouwen in spontane orde. Adam Smith’s ‘onzichtbare hand’ is een bekende samenvatting van dit idee, net als die van zijn vriend Adam Ferguson: ‘the result of human action, but not of human design’. De vrije markt wordt vaak als voorbeeld van spontane orde gebruikt, maar het gaat bijvoorbeeld ook om de wijze waarop een taal zich ontwikkelt, of hoe gewoonten en gebruiken ontstaan. De klassiek-liberalen denken dat dergelijke processen superieur zijn aan een afgedwongen orde, omdat deze gebaseerd zijn op de individuele keuzevrijheid. Het gaat hen niet alleen om de positieve resultaten van bijvoorbeeld de vrije markt, er zit een duidelijke morele dimensie aan de waardering voor spontane orde.

De moderne staat is een steeds grotere rol gaan spelen in het leven van mensen. Die ontwikkeling moet volgens klassiek-liberalen worden gekeerd. Staatstaken kosten geld en hebben ook andere vrijheidsbeperkende effecten. Het is nog maar de vraag of de staat wel de beste of meest effectieve aanbieder en uitvoerder is. Het gaat dan niet zozeer om de doeleinden. Individuele vrijheid wordt vaak het sterkst bedreigd door maatregelen die met de beste bedoelingen zijn genomen. Maar vaak worden daarbij de niet-waargenomen kosten vergeten. Als je geld aan iets uitgeeft kun je het immers niet aan iets anders uitgeven, dat wellicht een groter effect heeft op het algemene welzijn. Economen noemen dat opportunity costs.
Overigens zijn klassiek-liberalen niet uit op het verdrijven van de staat. Orde kan ook volgens hen niet alleen op spontane wijze worden gegenereerd. Justitie, politie, defensie en buitenlandse betrekkingen stonden wat dat betreft altijd al buiten discussie, terwijl Smith ook een staatrol zag in het verzorgen van het primaire onderwijs en infrastructurele werken. Tegenwoordig zien veel klassiek-liberalen ook een klein sociaal vangnet en enkele milieumaatregelen als typische staatstaak. Niettemin beschouwen klassiek-liberalen de staat vooral als vrijheidsbedreigend, terwijl de overheid voor sociaal-liberalen meer een pijler van de vrijheid is.

Partieel liberalisme

Bij het verbinden van de politieke theorie aan de Nederlandse politieke praktijk is het onredelijk om liberale politici volledig vast te pinnen op de juiste toepassing van hun grondslagen. Bijvoorbeeld omdat er meerpartijencoalities moeten worden gevormd en compromissen sluiten onontkoombaar is. Maar zolang partijen zich op het liberalisme beroepen en elkaar de liberale maat nemen is toetsing aan de theorie gewenst.
PvdA, Groenlinks, D66 en VVD beroepen zich geheel of gedeeltelijk op het liberalisme. Dat geldt vooral het terrein van de klassiek-liberale mensenrechten en immateriële standpunten, zoals euthanasie, prostitutie, winkelen op zondag, homohuwelijk en drugsbeleid. GroenLinks en PvdA schurken ook wel tegen het Rawlsiaanse gedachtegoed aan, maar gaan vaak toch verder in hun pleidooien voor staatsingrijpen in economie en andere maatschappelijke sectoren. Zij zijn dus partieel liberaal, zonder zich openlijk tot het liberalisme te willen bekennen. Hoewel deze standpunten ook goed passen in de Nederlandse cultuur van tolerantie is het deels ook puur opportunisme. Als je eigen theorie faalt, maakt het overleven van de beweging het noodzakelijk iets van het succes van je tegenstanders te pikken. De Italiaanse socioloog Michels noemde dat de ‘IJzeren Wet van de Oligarchie’: ook al ontvalt de oorspronkelijke bestaansgrond van de politieke partij, opheffen is voor de leiders uit den boze, want voor alles dient de macht behouden te blijven. Het probleem is alleen dat het liberalisme geen grabbelton is. Een beetje vrijheid aan de ene kant, maar ouderwets staatdirigisme aan de andere kant levert geen bijdrage aan een betere wereld. Het creëert individuen die wel hun individuele rechten claimen, maar voor de oplossing van hun problemen de verantwoordelijkheid afschuiven op het collectief.

Iets minder partieel liberalisme

Dat ligt helaas niet veel beter bij D66 en VVD, die zich beiden volledig baseren op het liberalisme. Het is verleidelijk, maar onjuist, om hun onderlinge verschillen af te doen als de praktische uitdrukking van het politiek-filosofische verschil tussen sociaal-liberaal en klassiek-liberaal. Beide partijen steunen namelijk een overheid die meer dan de helft van de inkomens van de burgers herverdeelt via heffingen, premies en andere belastingen. Beide maken de burger daarmee tot ‘slaaf van de staat’, zoals Hayek het noemde, via hun langdurige steun voor een uitgebreid pakket subsidies, staatsfinanciering van de meeste vormen van onderwijs, een uitgebreid sociaal zekerheidsstelsel, et cetera. Hun onderlinge verschillen gaan daarom over nuances binnen het sociaal-liberalisme. Maar consequent zijn ook D66 en VVD niet. Dat heeft te maken met onwetendheid. In beide partijen zijn er maar weinig mensen met kennis van het liberalisme en deze kleine groep is meestal invloedloos. Actieve politici kunnen daarom maar wat roepen over het liberalisme, of komen soms met een liberale denker aanzetten zonder zich in het bijbehorende gedachtegoed te verdiepen. Inconsistentie en slecht beleid liggen op de loer. De reeks privatiseringen en liberalisering van de afgelopen decennia hadden gemeen dat zij een veel te grote rol van de overheid inruimden, waardoor de liberale krachten al bij voorbaat werden ingesnoerd. Een slechte naam voor het liberalisme was een serieus maar onterecht gevolg van deze politieke missers.
Een puur klassiek-liberale partij ontbreekt in Nederland, hoewel de VVD wel een bescheiden aantal klassiek-liberalen herbergt en ook meer naar het klassiek-liberalisme neigt dan D66. De VVD ziet in de regel een kleinere rol voor de staat en hecht van oudsher meer aan de bescherming van de eigendomsrechten, zoals blijkt uit de wens (meestal niet de daad) om belastingtarieven, overheidstekorten en staatsschuld te verlagen. Dat de overheid geen geluksmachine is, zoals premier Rutte blijft roepen, past ook in dit plaatje. Net als de actieve veiligheidsagenda, deels in het kader van de strijd tegen het terrorisme. Daar wordt soms de bescherming van de privacy voor opgeofferd en in dergelijke gevallen heeft D66 terechte liberale kritiek. Maar dat betekent natuurlijk niet dat deze sociaal-liberalen veel principiëler zijn zodra de regeringsmacht lonkt.
D66 hecht veel meer dan de VVD aan de sociale grondrechten en is vaak immateriëler gericht, bijvoorbeeld op het vlak van milieu. In de regel legt D66 grote nadruk op het belang van onderwijs, wat rechtstreeks terug te voeren is op de theorie over individuele ontplooiing. Spontane orde is minder dan bij de VVD een doel op zich, in de regel is D66 minder strikt bij het in toom houden van de collectieve uitgaven en de bemoeienis van de staat in het economische leven van de burger. De VVD is weer minder internationalistisch (geworden) dan D66, in de overtuiging dat verdragen en bovennationale organisaties net zo goed inbreuk kunnen maken op de individuele vrijheid als nationale staten. Maar internationale bepalingen zijn wel veel moeilijker terug te dringen, waardoor voorzichtigheid geboden is.
Al deze partijpolitieke overeenkomsten en verschillen zijn op de politieke filosofie van het liberalisme terug te voeren. Maar hét ware liberalisme bestaat niet, diverse ware liberalismen wel. De Nederlandse politiek kent maar enkele getrouwe praktische afspiegelingen van de theoretische idealen. Er wordt te vaak lukraak gewinkeld in het liberale gedachtegoed. Alleen al daarom is het zaak om de liberale praktijk geregeld tegen de liberale theorie aan te houden. Er zijn al veel teveel gevallen geweest waarbij de waan van de dag tot liberalisme werd verheven.

 

Dr Edwin van de Haar is politicoloog en auteur van diverse geschriften en artikelen over het liberalisme, waaronder de boeken Bemind, maar Onbekend. De Politieke Filosofie van het Liberalisme (Aspekt, 2011) en Classical Liberalism and International Relations Theory. Hume, Smith, Mises and Hayek (Palgrave Macmillan, 2009).

 

02 comments on “Wie is de ware liberaal?

  • sirik , Direct link to comment

    “John Rawls, in zijn Theory of Justice, definieerde rechtvaardigheid als eerlijkheid. Die eerlijkheid vereist dat niemand de dupe mag worden van de aangeboren ongelijke verdeling van talenten en de omstandigheden waarin men geboren wordt. Dat kan worden bewerkstelligd door iedereen gelijke plichten en rechten toe te kennen ….”

    Lekker ‘eerlijk’…iemand verplichten en dwingen…om zo rechtvaardigheid te laten zegevieren ?
    En het is tegelijkertijd een belediging. Alsof enkel de staat compassie kent en niet de burger.

    D’66 is opgericht om meer democratie te verkrijgen. Zoals referenda en gekozen burgemeester.
    D’66 heeft altijd tegen haar oprichtingsgronden gestemd.
    Eerst was het D’66 toen I’66 (innovatie partij) nu O’66 (onderwijs partij)
    D’66 is nooit een democratische partij geweest.
    Waar de ‘D’ van D’66 nu voor staat, gezien de recente verhuizing van VVD-stemmers naar D’66, is de ‘D’ van Domoren, want D’66 wordt spoedig P’66.
    De ‘P’ van ‘pluche’.

Leave a comment