Jacobs over de Vrije Markt (deel 1)

Eén van Nederlands’ vooraanstaande economen, Bas Jacobs, gaat voor Vrij Nederland een serie essays over het kapitalisme schrijven. Vorige week verscheen zijn eerste essay Red het kapitalisme van de kapitalisten!. Zijn kritiek op het kapitalisme is helaas weinig verrassend: Jacobs verdedigd dezelfde tweeledige these die een hele hoop andere kapitalisme-critici ook willen overbrengen. Deze these rust op twee punten. Ten eerste dat het ‘kapitalisme’ of de ‘vrije-marktideologie’ in de loop van de 20ste enorm aan aanhang gewonnen heeft en ervoor heeft gezorgd dat we nu in het vrije markt-kapitalisme leven. Ten tweede stellen zij dat de vrije markt en haar ideologie tot catastrofes leidt. In de Nederlandse literatuur kennen we deze herkauwde kritiek van ‘filosoof des vaderlands’, Hans Achterhuis, die in zijn De Utopie van de Vrije Markt (2010) een dergelijke tweeledige these verdedigde.

De achtergrond van Jacobs

Het grote verschil met Achterhuis is dat Jacobs als econoom een hoop meer kennis heeft over de economische theorie. Jacobs is dan ook in het eerste deel van zijn artikel best objectief en vriendelijk ten opzichte van de economen die de vrije markt hebben bepleit. Op zich verbaast dat niet. Jacobs is een serieus econoom, en de economische wetenschap is van oudsher grotendeels is een theoretische studie van de werking van de markt. Velen die deze markt bestudeerden kwamen tot de conclusie dat er mechanismen zijn die behoeftes en productiecapaciteit zonder centrale planning of overheidsbemoeienis op elkaar afstemmen.

Jacobs’ argumenten tegen het kapitalisme, of althans voor een afzwakking van het kapitalisme, zijn niet theoretisch maar statistisch of econometrisch. Jacobs beargumenteerd dat de afgelopen decennia een afname van economische groei hebben laten zien. Volgens hem is de economie in diezelfde periode vrijer of kapitalistischer geworden. Jacobs legt in het eerste essay nog niet uit hoe deze afname in groei precies door de vrije-markt wordt veroorzaakt. Hij probeert vooralsnog alleen een correlatie aan te tonen tussen de liberalisering van de economie enerzijds en een afname van de economische groei anderzijds. Voor die correlatie heeft hij niet alleen de cijfers van de afnemende economische groei nodig, hij moet ook overtuigen dat de mate van vrijheid van de markt is toegenomen.

‘Kapitalistische Ideeën’

Om aan te tonen dat de vrijheid van de markt is toegenomen vat Jacobs een aantal ideeën samen van Adam Smith, Milton Friedman, Friedrich Hayek alsmede van van de zogenaamde welvaartstheorie. Als slotpunt in al die ideeën beschrijft Jacobs ongeveer halverwege zijn artikel nog een laatste idee van de vrije markt-ideologen:

“De rol van de staat dient daarom te worden beperkt tot het beschermen en handhaven van het private eigendom via het rechtssysteem, de politie en het leger. De overheid dient zo weinig mogelijk inbreuken te plegen op het inkomen of vermogen dat met noeste arbeid en ondernemerschap is vergaard. Belastingen zijn volgens Friedrich von Hayek ‘slavernij’ (Road to Serfdom, 1944) en staan volgens politiek filosoof Robert Nozick gelijk aan ‘dwangarbeid’ (Anarchy, State and Utopia, 1974). De overheid is slechts een ondoelmatige kolos die obstakels opwerpt voor de werking van de vrije markt en haar burgers via het geweldsmonopolie dwingt om belasting af te dragen op straffe van een verblijf in de gevangenis.”

bron: https:/www.vn.nl/red-het-kapitalisme-van-kapitalisten/

Jacobs beschrijft daarmee het politieke doel van het nachtwakerstaat-liberalisme, namelijk het beperken van de overheid tot een aantal gelimiteerde taken (limited government). Dan maakt hij het sprongetje van de ideeën van de vrije markt ideologen naar de realisatie van die vrije markt:

“Op basis van al deze ideeën heeft gaandeweg de twintigste eeuw het idee kunnen postvatten dat het kapitalisme zowel economisch als moreel de best denkbare economische uitkomst oplevert voor individu en samenleving. Dát is de grote verleiding geweest van het kapitalisme.

Economen, filosofen en schrijvers legitimeerden op schijnbaar achteloze wijze de sociaaleconomische revolutie die Reagan en Thatcher en hun tijdgenoten zouden gaan ontketenen aan het begin van de jaren tachtig. De economische en politieke gevolgen van de vrije-marktideologen dreunden wereldwijd nog lang na.”

bron: https:/www.vn.nl/red-het-kapitalisme-van-kapitalisten/

Er is volgens Jacobs een “kapitalistisch experiment” begonnen in de jaren ‘80. De belangrijkste bewijzen voor deze stelling ziet hij in twee ontwikkelingen terug. Ten eerste in de fiscale sfeer, waarbij hij als voornaamste feitenbewijs aandraagt dat de toptarieven van de inkomstenbelasting van 72% in 1989 gedaald zijn naar 49,5% in het aankomende jaar. Daarnaast schrijft Jacobs over veranderingen in de sfeer van deregulering en privatisering: “Markten voor goederen en diensten zijn in de jaren negentig onder de Paarse kabinetten gedereguleerd en geliberaliseerd. Denk aan de notarissen, accountants, taxi’s, woningbouwcorporaties, post- en telefoniebedrijven. Winkeltijden werden verruimd.”

De Kernvraag

Jacobs stelt aan het eind van zijn artikel:

“De belofte van het kapitalisme wordt niet ingelost. De overheid heeft sinds de jaren tachtig alle recepten van het kapitalistische boekje opgevolgd: lagere belastingen, minder herverdeling, kleinere overheid, liberalisering en flexibilisering van de arbeidsmarkt, financiële sector en kapitaalverkeer en meer internationale vrijhandel. Maar de groei van het bbp en de arbeidsproductiviteit zijn in die periode alleen maar gedaald.”

bron: https:/www.vn.nl/red-het-kapitalisme-van-kapitalisten/

De kernvraag is hier of Jacobs relevante bewijzen aandraagt om te bewijzen dat de economie ‘kapitalistischer’ geworden is. Zijn bewijsmateriaal is echter heel dubieus.

Fiscaliteit

Laten we beginnen bij de fiscale sfeer. Het feit dat het toptarief van de inkomstenbelasting van 72% naar 49,5% is gegaan is met geen mogelijkheid als bewijs te gebruiken dat de vrije markt-ideologie zou hebben gewonnen. Als het ‘nachtwakerstaat-liberalisme’ gewonnen had, zoals Jacobs in feite stelt, dan zou je verwachten dat we terug zouden zijn gegaan naar de belasting-situatie van de 19e eeuw vóórdat econoom en politicus Nicolaas Pierson (1839-1909) in Nederland eind 19e eeuw de inkomstenbelastingen invoerde. Een kleine nachtwakerstaat-achtige overheid kan namelijk prima met andere belastingen worden gefinancierd dan inkomstenbelastingen, bijvoorbeeld met wat accijnzen en importheffingen. De afschaffing van de inkomstenbelasting heeft echter helemaal niet plaatsgevonden! Daarbij vergeet Jacobs gemakshalve te vermelden dat sinds de jaren ’80 de ‘belasting toegevoegde waarde’ in feite licht gestegen is (na een dip in de jaren ’90), dat de brandstofaccijnzen zijn gestegen (o.a. het ‘kwartje van Kok’) en dat het verkeersboetesysteem enorm gefiscaliseerd is in de loop der jaren. Van een revolutionaire belastingdrukvermindering is de afgelopen 30 jaar nooit sprake geweest.

Dat het toptarief van inkomstenbelasting is gedaald van 72% naar 49,5% is wel een heel zwak bewijs voor de overwinning van de vrije-marktideologie. Die daling kan ook op andere manieren worden verklaard. Het zou heel goed kunnen dat het toptarief van de inkomstenbelastingen omlaag is gehaald omdat een belastingopbrengsten-maximaliserende overheid liever ziet dat mensen met ‘topinkomens’ in Nederland blijven in plaats van in België gaan wonen en aan de Belgische overheid belastingen afstaan.

Vanuit fiscaal oogpunt heeft de vrije markt-ideologie gewoonweg niet gewonnen. We leven nog steeds in een semi-totalitaire verzorgingsstaat die in de vorm van allerlei zichtbare en onzichtbare belastingen grofweg de helft van de inkomens van de participanten in de private sector opslokt. De mensen met lagere inkomens zijn misschien maar ongeveer een kwart van hun inkomen aan inkomstenbelastingen kwijt, maar tegelijkertijd zijn er met name de ‘belasting toegevoegde waarde’ (van 21%) en de brandstofaccijnzen die naast de inkomstenbelasting een enorme hap nemen uit het reële inkomen van de klein- en grootverdieners. Er zijn vervolgens allerlei kleine quasi-verborgen belastingen zoals de assurantiebelasting, de overdrachtsbelasting, de energiebelasting, de waterschapsbelasting, de onroerend goed belasting, etc, etc.

Deregulering en privatisering

Afgezien van het fiscale aspect zijn ook de mate van deregulering en privatisering graadmeters voor de veronderstelde overwinning van de vrije marktideologie. Ook hier zijn de voorbeelden die Jacobs aandraagt als bewijsvoering heel erg zwak. Hij schrijft over de deregulering van woningbouwcorporaties. Deze met belastinggeld gesubsidieerde woningcorporaties hebben natuurlijk helemaal niets met de markt te maken, of ze nu mild of zwaar gereguleerd zijn. Een bewijs voor een overwinning van de vrije markt-ideologie zou zijn dat de subsidies op deze corporaties zou zijn stopgezet. Maar dat is niet het geval. Dan notarissen. Notarissen zijn zogenaamde onbezoldigde ambtenaren, zij voeren hun vak uit doordat de overheid hun beroepsgroep het monopolie heeft gegeven om bijvoorbeeld erfenissen te regelen en onroerend goed transacties af te ronden. Dit monopolie heeft ook niets met een vrije markt te maken.

Jacobs heeft een beetje gelijk als we het hebben over taxi’s en post- en telecombedrijven. Hier hebben we, gelukkig maar, tegenwoordig ook de mogelijkheden van de Ubers (bij de taxi’s) en de keuze uit verschillende aanbieders van post en telefonie. Ook hier vinden we echter de belasting-maximaliserende overheid terug. Denk hierbij aan de miljarden die telecombedrijven aan de overheid betalen om gebruik te mogen maken van 3G- en 4G frequenties. De kosten zijn natuurlijk volledig doorberekend aan de consument. In ieders mobiele telefonieabonnement zit dus eigenlijk een licentiebelasting verwerkt, een tol om van de ether gebruik te mogen maken!

Als laatste de veelbesproken financiële sector, waarvan vaak gezegd wordt dat deze juist door deregulering de rest van de economie met problemen heeft opgezadeld, in het bijzonder de zogenaamde ‘kredietcrisis’ van 2007-2008 en de ‘Grote recessie’ die daarna kwam. De financiële sector is echter niet ‘vrijer’ geworden in de zin van meer gelijkend op een vrije markt, zoals Jacobs suggereert. De problemen in de financiële- en monetaire sfeer, zoals de bankencrises, hebben hun oorzaak in het feit dat centrale banken de verzorgingsstaat zijn van de commerciële banken. Het zijn precies de centrale banken en de ministeries van financiën die de grote steunpilaren zijn van de giraalgeld-scheppende commerciële banken. De niet aflatende steun voor die commerciële banken heeft helemaal niets met een vrije markt te maken, hoe mild of zwaar gereguleerd deze banken ook zijn. Het zijn overigens precies de (meestal op de vrije markt georiënteerde) economen van de Oostenrijkse School die altijd op de conjuncturele werking van dergelijke geldschepping hebben gewezen.

Een tussenconclusie

Er volgen waarschijnlijk nog meerdere essays van Jacobs dus laten we hier slechts een tussenconclusie neerzetten: Van de stelling dat een vrijemarkt-ideologie onze economieën de laatste decennia tot vrije markten heeft omgevormd klopt niets. Het is overduidelijk niet waar.

Jacobs had ook gewoon kunnen stellen dat de overheid ietwat kleiner is geworden sinds de jaren ’80, terwijl de economie sindsdien minder is gaan groeien. Hij had vervolgens verschillende hypothesen kunnen opperen om beide feiten te verklaren en argumenten kunnen geven welke hypothese hij het beste vond. Dan had hij ook kunnen kijken naar het verband tussen de twee vermeende feiten. Zijn essay zou dan echter niet meer gaan over het ‘kapitalisme’, maar over het verband tussen de semi-totalitaire verzorgingsstaat en de economische groei. We belanden dan wel in een moeras aan moeilijke zij-vragen: Is bijvoorbeeld het bruto binnenlands product eigenlijk wel een goed-geijkte graadmeter voor het vergelijken van economische groei in uitéénlopende decennia? Die zij-vraag is vooral belangrijk gezien het feit dat de Keynesiaanse fiscale- en monetaire stimulatie in de naoorlogse periode tot en met de jaren ’70 de munteenheid tot een moeilijk te hanteren graadmeter heeft gemaakt. Het behandelen van die vraag wordt dan echter veel te diepgaand voor een essay in een opinieblad als Vrij Nederland en behoord dan in de economische vakliteratuur.

Vrije-marktideologie en Economische Wetenschap

Een laatste opmerking over iets suggestiefs in Jacobs’ essay. Jacobs wekt immers over het gehele essay de suggestie dat de ‘belofte van het kapitalisme’ niet is ingelost en dat het kapitalisme meer ‘ideologie’ is dan op feiten en cijfers gebaseerde ‘wetenschap’. Jacobs probeert het tijdperk van Reagan en Thatcher te verklaren als iets dat ingegeven is door ‘ideologie’:

“Economen, filosofen en schrijvers legitimeerden op schijnbaar achteloze wijze de sociaaleconomische revolutie die Reagan en Thatcher en hun tijdgenoten zouden gaan ontketenen aan het begin van de jaren tachtig. De economische en politieke gevolgen van de vrije-marktideologen dreunden wereldwijd nog lang na.”

bron: https:/www.vn.nl/red-het-kapitalisme-van-kapitalisten/

Een verklaring van de veranderingen die Reagan en Thatcher doorvoerden moeten we echter niet alleen in ‘vrije-marktideologie’ zoeken.

In verband met Thatcher kan het feit dat het Keynesiaanse stimuleringsbeleid in de jaren ’70 tegen de stagflatie-muur opgelopen is niet genoeg benadrukt worden. James Callaghan, de Britse premier van de Labour Party die Thatcher als premier voorafging, zei in 1976 al in een interview op de BBC:

“We used to think that you could spend your way out of a recession and increase employment by cutting taxes and boosting government spending. I tell you in all candour that that option no longer exists, and in so far as it ever did exist, it only worked on each occasion since the war by injecting a bigger dose of inflation into the economy, followed by a higher level of unemployment as the next step.” [Wij dachten altijd dat men door bestedingen uit een recessie kon komen en werkgelegenheid verhogen door belastingen te verlagen en overheidsbestedingen te verhogen. Ik vertel u in alle eerlijkheid dat die mogelijkheid niet meer bestaat, en in zoverre als het ooit bestaan heeft, werkte het alleen op ieder moment sinds de oorlog door een grotere dosis inflatie in de economie te injecteren, dat het gevolg had van een hogere werkloosheid als de volgende stap”.

Inflatie en werkloosheid gingen in de jaren ’70 hand-in-hand. Dit noemen economen stagflatie. De Keynesianen hadden echter altijd beweerd dat een beetje inflatoire stimulering van de ‘effectieve vraag’ naar consumptiegoederen altijd zou moeten leidden tot meer werkgelegenheid. Volgens hun theoretisch denkkader kon stagflatie gewoonweg niet bestaan! Diverse economen (Hayek, Hutt, Viner) hadden vanaf de jaren ’30 echter al gewaarschuwd dat het stimuleren van de vraag inderdaad op de korte termijn ertoe kan leidden dat bedrijven meer omzet draaien en meer werknemers kunnen inhuren. Maar daardoor zagen de vakbonden, precies door de inflatoire stimulering van de vraag en daarmee de verhoging van de bedrijfsomzetten, hun kans schoon om hogere looneisen te gaan realiseren.

Het gevolg van de vraagstimulering was op een gegeven moment dus niet meer extra werkgelegenheid, maar een loonstijging voor degenen die al een baan hadden, terwijl er geen extra banen kwamen voor degenen die er niet één hadden. Vele Britten waren de inflatie – die opliep tot 25% op jaarbasis – helemaal zat eind jaren ‘70. Dat Thatcher de verkiezingen won en begin jaren ’80 het Keynesiaanse beleid begon in te dammen kan dus niet louter uit het feit verklaard worden dat zij ‘kapitalistische ideeën’ aanhing. Economen als Hayek hadden wetenschappelijk simpelweg gelijk over de theoretische onvolkomenheid waarop de Keynesiaanse vraagstimulering was gebaseerd. Maar ook al waren er nooit anti-Keynesiaanse ‘vrije-marktideologen’ geweest, dan nog zou een Keynesiaans stimuleringsbeleid tegen een stagflatie-muur zijn aangelopen. Ook al was Thatcher er nooit geweest, dan is het waarschijnlijk dat anderen het Keynesiaanse stimuleringsbeleid een halt gingen toeroepen omdat het desastreuze gevolgen had.

Het feit blijft echter dat Reagan noch Thatcher noch Lubbers of ‘Paars’ de verzorgingsstaat hebben afgebroken.

Genoeg voor nu. Laten we wachten op het tweede deel in de serie essays van professor Jacobs.

De foto is gemaakt door: tpsdave

02 comments on “Jacobs over de Vrije Markt (deel 1)

  • SemH , Direct link to comment

    Ik heb zelf een aantal colleges van Bas Jacobs gehad een aantal jaar geleden en toen was hij een redelijke mainstream-econoom. Met deze artikelen gaat hij helaas linkse populisten achterna die het ‘neoliberalisme’ overal de schuld van geven. Als academisch econoom zou hij moeten weten dat overheid zelfs na 40 jaar marktdenken nog steeds 40-50% van de BBP bedraagt en er nog veel regulering is. Als we naar de westerse landen kijken dan was de overheid in de jaren 50 en 60, toen het Keynesianisme hoogtijd vierde, kleiner dan nu: https://ourworldindata.org/government-spending. Ook was er toen een vorm van pseudo-goudstandaard onder het systeem van Bretton Woods, zodat de overheden nog enigszins monetair en fiscaal beteugeld werden.

    Wat naar mijn inziens het probleem is waar u het ook over heeft is dat de financiële marken en instellingen zijn gedereguleerd, maar zij wel door de centrale bank met onbeperkte middelen gesteund worden. Dereguleren zonder overheidssteun af te bouwen is een giftige cocktail, omdat banken hierdoor teveel risico nemen en teveel krediet verlenen. De gevolgen daarvan zagen we in 2008 en in de huidige crisis.

    Ten slotte zijn na 1980 vooral de globale markten gedereguleerd, maar op de lokale markt bleef de overheid groot. Het was politiek niet haalbaar om de lokale overheid flink te verkleinen, omdat er veel lokale belangen afhankelijk waren van deze overheid. Dit is echter funest, omdat multinationals en rijke individuen slim gebruik kunnen maken van deze onbalans, en de gewone burger en het MKB het gelach betaald. Het grote bedrijfsleven kan namelijk winsten wegsluizen naar belastingparadijzen en regels omzeilen. Kleine bedrijven en individuen kunnen dit niet, lijden onder een grote overheid en worden door ‘big business’ oneerlijk weggeconcurreerd. Zo is Nederland een belastingparadijs, behalve voor ‘Henk en Ingrid’. Geen wonder dat mensen van links tot rechts zich tegen de globalisering keren, omdat zij alleen de lasten en niet de lusten krijgen. De oplossing is uiteraard om ook de lokale overheid flink te verkleinen, zodat deze onbalans verdwijnt.

Leave a comment