Jacobs over de Vrije Markt (deel 2)

Op 16 April is het tweede deel van Jacobs’ serie essays over de vrije markt gepubliceerd in Vrij Nederland, getiteld “Waarom de kapitalistische droom uitdraaide op een illusie”. Jacobs herhaald hierin wat hij meent aangetoond te hebben in het eerste deel: “Sinds de jaren tachtig is ruim baan gegeven aan de vrije markt”, stelt Jacobs. Dit punt heb ik natuurlijk in het eerste deel van mijn commentaar op Jacobs proberen te ontkrachten. Gelukkig doet Jacobs dit in feite in zijn tweede essay zelf ook. Even verderop in zijn essay schrijft hij namelijk het volgende: “Niet de agrarische, maar de financiële sector is daarom de meest gesubsidieerde sector in de economie”. Als er ruim baan is gegeven aan de vrije markt – zoals Jacobs beweert -, wat doen al deze subsidies dan nog in onze economie?

Een zoektocht naar uitwassen

Jacobs wil in zijn tweede essay de ‘uitwassen van het kapitalisme’ verklaren. Het kapitalisme wordt door Jacobs van allerlei ‘uitwassen’ beschuldigd zoals ongelijkheid, opwarming van de aarde, dalende inkomens- en productiviteitsgroei, crises en recessies en ‘moreel gevaar’. Jacobs springt zonder diepgang in zijn essay van de ene naar de andere bulletpoint dat aanstipt wat er mis is met het kapitalisme. Hij begint met een paar theoretische punten van Joseph Stiglitz om vervolgens aan te geven hoe kwalijk Facebook en Google zijn. Hij verhaalt summier over de financiële sector en we maken nog even tussenstops bij Piketty, het klimaat, belastingparadijzen en het feit dat het volk boos is. Vrijwel nergens wordt een onderzoeksresultaat van een econoom plausibel gemaakt of nader toegelicht.

Een voorbeeld hiervan:

“Thomas Piketty laat in zijn Kapitaal in de 21ste eeuw zien dat de vermogens in moderne economieën sinds de jaren tachtig fors zijn opgelopen. Tegelijkertijd waarschuwt bijvoorbeeld de Bank of International Settlements bij voortduring voor de gevolgen van te hoge schulden. Maar grote bezittingen en grote schulden zijn twee kanten van dezelfde medaille. Op macro-economisch niveau geldt namelijk: de bezitting van de een is de verplichting van de ander.”

Jacobs legt niet nader uit wat hij bedoelt met “Op macro-economisch niveau geldt namelijk: de bezitting van de een is de verplichting van de ander”. Voor niet-economen moet dit ronduit mysterieus zijn. Hoe kan de auto die ik bezit de schuld zijn van een ander? Dat is jammer, want het betreft een essay in een opinieblad dat gelezen moet worden door niet-economen. Volgens mij draait Jacobs hier om dat de verplichtingen van kredietnemers (hun liabilities) tegelijkertijd de bezittingen zijn van kredietverstrekkers (hun assets). Uit die boekhoudkundige waarheid volgt echter niet dat iemands bezit noodzakelijkerwijs een verplichting van een ander impliceert, op welk economisch niveau dan ook.

Om niet verder in details te verzanden ga ik twee onderwerpen bespreken uit het tweede essay die wat samenhang hebben met het eerste essay: Ten eerste Jacobs’ opmerkingen over ‘eigenbelang’, ten tweede Jacobs’ analyse van de financiële sector en de lage rente.

Het Eigenbelang

Net als in zijn eerst essay begint Jacobs wéér over het ‘eigenbelang’. Dit keer fungeert Stiglitz als kapstok:

“Joseph Stiglitz (Nobelprijs economie 2001) voert zijn hele leven al een kruistocht tegen de heiligverklaring van de markt. Onvermoeibaar legt hij uit dat de vruchten van de vrije markt uitsluitend en alleen kunnen worden geplukt als aan een aantal strikte condities is voldaan, die in de echte wereld niet opgaan. De onzichtbare hand van Adam Smith, die op eigenbelang beluste mensen en bedrijven in het maatschappelijk belang laat handelen, is volgens Stiglitz een mythe. Niet omdat hij onzichtbaar is, maar omdat hij domweg niet bestaat.”

Eerst een stilistische kanttekening. Het “een kruistocht tegen de heiligverklaring” is toch een raar gebruik van twee metaforen in dezelfde zin? De paus is degene die iemand heilig verklaart en de paus riep (lang geleden) op tot een kruistocht. Een kruistocht tegen een heiligverklaring is nogal een tegenstrijdigheid.

Maar goed, hier komen we wederom de typering van het kapitalisme tegen. Enerzijds  is kapitalisme het ‘systeem van het streven naar eigenbelang’ is en anderzijds dat van ‘gelovers’ in de vrije markt die menen dat dit ‘streven naar eigenbelang’ tot het ‘algemeen belang’ leidt. Het laatste wordt, vaak, gezien als de centrale stelling van het werk van Adam Smith: Een ‘onzichtbare hand’ leidt de marktdeelnemers naar het algemeen belang.

Het typeren van de markt of het kapitalisme als het ‘systeem van het streven naar eigenbelang’ – wat Jacobs in feite doet – is geen goede definitie. Het onderscheid de markt namelijk niet van de overheid of van het socialisme. Het ‘streven naar eigenbelang’ vindt immers niet alleen op de markt plaats, evengoed binnen de publieke sector. Als de ambtenarensalarissen gehalveerd zouden worden, dan zouden velen ambtenaren uit hun eigenbelang niet meer voor de overheid willen werken. Als iemand in de Sovjet-Unie lid werd van de Communistische Partij werd dit vaak gedaan uit eigenbelang, aangezien het partijlidmaatschap met privileges gepaard ging. Ik kan 1000 van dit soort voorbeelden geven van het streven naar eigenbelang in de publieke sector of onder het socialisme.

Dit streven naar eigenbelang binnen de publieke sector had Jacobs ook al bij Adam Smith kunnen vinden. Smith was een voorstander van de vrijhandel. Hij verwachtte echter niet dat het protectionistisch (of mercantilistische) handelssysteem in zijn tijd snel zou plaatsmaken voor een systeem van vrijhandel. Dat idee vond Smith utopisch:

“To expect, indeed, that the freedom of trade should ever be entirely restored in Great Britain, is as absurd as to expect that an Oceana or Utopia should ever be established in it. Not only the prejudices of the public, but what is much more unconquerable, the private interests of many individuals, irresistibly oppose it.” (Adam Smith, The Wealth of Nations) [Om te verwachten, inderdaad, dat de vrijhandel ooit geheel hersteld zou worden in Groot-Brittannië, is net zo absurd om te verwachten dat een Oceana of Utopia ooit daarbinnen gevestigd zou worden. Niet allen de vooroordelen van het publiek, maar wat nog onoverwinnelijker is, de private belangen van vele individuen, verzetten zich er onweerstaanbaar tegen”]

Volgens Smith verhinderde het eigenbelang van velen dus de komst van het vrijhandelssysteem! Smith gaf ook aan welke private belangen dat precies waren: Wie beschermd wil worden tegen concurrentie en dus een monopolie wil vestigen heeft politieke invloed nodig. Politici hebben op hun beurt de financiële steun van de monopolisten nodig. Dit voert tot een dynamiek waarin politici en monopolisten elkaar gemakkelijk vinden.

Het kopen van politieke steun bij parlementsleden of hovelingen vindt dan ook al eeuwenlang plaats. Vele fabrikanten, koopmannen en bankiers kunnen er eigenbelang bij hebben politici om te kopen. Zij kopen bescherming tegen concurrentie uit ‘eigenbelang’. Politici kunnen er zo dus ‘eigenbelang’ bij hebben omgekocht te worden. Dit is precies waarom het aan elkaar vastknopen van de termen ‘eigenbelang’ en ‘kapitalisme’ nergens toe leidt.

De financiële sector en lage rente

Jacobs stelt in zijn essay: “De financiële sector is te groot en te ingewikkeld en heeft te veel politieke invloed om te falen. Daardoor kunnen grote risico’s worden genomen.” Met die zin ben ik het helemaal eens. Maar het moet dan toch duidelijk zijn dat het probleem niet de vrijhandel is, maar de afwezigheid van de vrijhandel, die gedeeltelijk samenhangt met de invloed van bankiersbelangen op de staat. Jacobs had echt beter een essay kunnen schrijven tegen de uitwassen van het eigenbelang, lijkt mij.

In economisch-theoretisch opzicht gaat het belangrijkste stuk van Jacob’s tweede essay over de vraag “Waarom de kapitalistische droom uitdraaide op een illusie”. Hij zoekt het antwoord vooral in de werking van de financiële sector. Jacobs haalt eerst een interessante conclusie aan uit een bestseller van twee Amerikaanse economen:

“In hun baanbrekende boek This Time is Different, over 700 jaar financiële crises, laten de Amerikaanse economen Carmen Reinhart en Kenneth Rogoff (Harvard University) zien dat excessieve kredietverlening vrijwel altijd leidt tot financiële rampspoed.”

Vooropgesteld, ik deel de conclusie dat excessieve kredietverlening vrijwel altijd tot financiële rampspoed leidt. Wat precies ‘baanbrekend’ is aan This Time is Different blijft echter volledig onduidelijk. Dat er een samenhang is tussen bancair krediet en crises is (voor zover ik weet) al door de Franse arts en econoom Clément Juglar aangetoond in zijn Des crises commerciales et de leur retour périodique en France, en Angleterre et aux États-Unis (1862). Voor degenen die bekend zijn met de Oostenrijkse School is dit ook geen baanbrekend onderzoeksresultaat. Ludwig von Mises en F.A. Hayek stellen in al hun conjunctuur-theoretische werken dat in de kredietverlening de oorzaak ligt van crises.

Los van de vraag naar het baanbrekende karakter hebben we hier een aanknopingspunt. We zouden de volgende vraag kunnen stellen: Hoe komt die excessieve kredietverlening tot stand, die kredietverlening die tot crises leidt, en wat is eraan te doen? Dit is zeker een vraag die, als lezer van Jacobs’ essay, bij je opkomt.

Jacobs komt nu met het volgende standpunt:

“De macro-economie kampt al jaren met een groot probleem: de rentes staan zo goed als op nul en kunnen niet verder zakken. De rente is een marktprijs die op dit moment laat zien dat er veel aanbod is en weinig vraag op de kapitaalmarkt. Door de vergrijzing nemen de wereldwijde besparingen toe. De besparingen stijgen ook door de groeiende inkomensongelijkheid. Rijke mensen sparen immers meer.”

Bij deze punten wil ik uitgebreid stilstaan, omdat hierover onder economen juist ook debat bestaat. Ik wil ten eerste aantonen waarom de rente niet als marktprijs moet worden gezien. Ten tweede waarom een groter spaarsaldo niet tot een lagere rente leidt. Afsluitend waarom de lage rente tot stand komt door de sturing van het bankwezen, in plaats van doordat rijke mensen te veel sparen.

Rente is geen Marktprijs

De rente is niet een ‘marktprijs’ zoals Jacobs stelt. Je kunt de rente beter zien als een ‘vooraf vastgesteld winstpercentage’. De term ‘rente’, die etymologisch verwant is met de term ‘rendement’, betekend oorspronkelijk niets anders dan ‘winstgevendheid’. Winst of ‘rendement’ wordt echter niet gemaakt zonder vooraf investeringen te hebben gedaan, zonder eerst kosten te hebben gemaakt om een product te maken. De waarde van die investeringen verschijnt als ‘vermogen’ op de balans van de onderneming. ‘Rente’, ‘rendement; of ‘winst’ is wat het vermogen opbrengt. Het is het verschil tussen de totale inkoopprijs (de investeringen) en de totale verkoopprijs (de omzet). Het is echter zelf geen prijs.

De gewoonte om de ‘rente’ als een prijs te zien heeft enerzijds te maken met het gebruik van vele economen om alle economische fenomenen tot prijsfenomenen te reduceren, en zo in termen van vraag en aanbod te verklaren. Anderzijds vergelijkt de leek het lenen van geld veel te gemakkelijk met zoiets als het huren van een auto, waarmee de rente als ‘huurprijs’ van het geld wordt gezien.

Bedrijfseconomisch gezien klopt het echter niet om de rente als prijs te beschouwen. Omdat de ondernemer, in eerste instantie, zelf de vermogensverschaffer is van zijn bedrijf, spreken we van ‘eigen vermogen’. Het rendement op dit eigen vermogen wordt meestal ‘winst’ genoemd. Zodra een ondernemer geld leent van een bank of andere kredietverschaffer, krijgt hij er in feite een vermogensverschaffer bij, de vermogensverschaffer van het zogenaamde ‘vreemd vermogen’. Deze vreemde vermogensverschaffer deelt mee in de bedrijfswinst ter hoogte van een vóóraf afgesproken bedrag, dat we vaak ‘rente’ noemen. Omdat het een vooraf besproken bedrag is zien we de rente al snel als een ‘prijs’, de ‘prijs van het geld’. De ondernemer betaald echter die rente niet alleen met de opbrengsten die louter voorvloeien uit zijn eigen vermogen. Ook de vreemde vermogensverschaffer heeft meebetaald aan de machines, het bedrijfsgebouw en de lonen. De rente is dus niet de ‘prijs’ die de ondernemer betaald voor het geleende geld. In feite is het een deel van de opbrengst van het gezamenlijk gefinancierde bedrijf.

De oorsprong van vermogen

Vermogen komt traditioneel voort uit sparen. Dat wil zeggen het niet-besteden aan consumptiegoederen. Spaargeld investeren betekend geld uitgeven aan productiemiddelen. Zo ontstaat ‘vermogen’. Nu is de vraag wat er precies gebeurd er als er méér wordt gespaard. Ontstaat er dan een ‘spaaroverschot’ waardoor de rente (het deel van de bedrijfsopbrengsten die naar de verschaffers van vreemd vermogen gaat) daalt? Nu hebben vele economen, zoals Jacobs, deze kwestie dus gezien als een kwestie van ‘vraag en aanbod’, waarbij de hoeveelheid beschikbaar spaargeld als een ‘aanbod’ wordt gezien en de rente als de ‘prijs’ van dat spaargeld. Als je deze zaken zo bekijkt dan zal, volgens de wet van vraag en aanbod, een groter aanbod aan spaargeld tot een lagere ‘rente-prijs’ leidden. Echter wordt door de grote investeringen, die volgen uit de grotere besparingen, ook de afzet aan producten groter. Er worden meer goederen naar de markt gebracht. Er komt meer aanbod van schoenen, van vlees, van fietsen, van computers, van meubels, enzovoorts. Dit aanbod fungeert tegelijkertijd als een grotere vraag. Wie schoenen naar de markt brengt ruilt dit om voor geld en vraagt er weer vlees, fietsen of computers voor. Wie computers naar de markt brengt ruilt het om voor geld en vraagt er weer schoenen, vlees of fietsen voor. De omvang van alle transactie neemt dus toe, en daarmee ook het aantal keren dat een winstmarge wordt gemaakt. Maar het vergrootte aantal transactie in een verscheidenheid aan goederen is geen reden dat die winstmarge daalt. Met andere woorden, het rendement op investeringen wordt niet gedrukt, de ‘rente’ daalt hierdoor niet.

Excessief krediet en lage rente

Afsluitend, om de lage rentestand te begrijpen moeten we terugkomen op dat punt van de (excessieve) kredietverlening dat Jacobs zelf ook als probleem aanstipt. Daarin ligt de verklaring van de lage rente. Zoals inmiddels bij velen bekend, scheppen banken giraal geld als zij krediet verlenen. Wie een hypothecaire lening of een bedrijfslening afsluit, krijgt in feite niet andermans spaargeld. Hij krijgt door de bank op een computer gemaakt giraal geld. De bank is zo als kredietverlener tegelijkertijd de vreemde vermogensverschaffer. Het vreemd vermogen van de bank zit in de woningen en in de bedrijfsmiddelen die, deels, met leningen zijn aangeschaft. Naast sparen is dus ook geldschepping een manier om vermogen te creëren.

Bij geldschepping stijgen echter de prijzen van de goederen waarvoor de bank het geld heeft uitgeleend. Vaak zijn dit de prijzen van duurzame goederen zoals huizen, auto’s en machines, omdat juist hiervoor het geld wordt uitgeleend (denk aan de hypothecaire leningen voor woningen). Het meest duidelijk is dit op de huizenmarkt waar de stijgende prijzen niet verklaard kunnen worden zónder te wijzen op de kredietverlening die middels girale geldschepping mogelijk gemaakt wordt. Precies deze prijsstijging maakt het voor velen het noodzakelijk zich tot een bank te keren om te lenen. De duurzame goederen zijn niet meer te bekostigen zonder hulp van de geldscheppende banken. Het geldscheppen creëert dus zijn eigen vraag.

Een te hoge rente werkt remmend op die vraag, want een hypothecaire lening met 7% rente is lastiger te betalen dan een hypothecaire lening van 2%. De rente per uitgeleende euro is weliswaar lager voor de bank, maar er kunnen veel meer euro’s worden uitgeleend. Een lage rente is daarmee een stimulans voor de geldschepping die middels kredietverlening tot stand komt.

Al zeker een jaar of 20 is het laaghouden van de rente een speerpunt van economisch beleid waarin de belangen van het commerciële en centrale bankwezen samenkomen. Met de regelmaat van de klok zijn er overigens persconferenties van de ECB en de Federal Reserve waarin zij aankondigen wat ze gaan doen met de rentestand. Het is dus overduidelijk dat centrale banken de rente manipuleren én dat de oorzaak van de lage rente dus niet in een spaaroverschot moet worden gezocht.

Een laatste opmerking hierover. Ook al zou de rente een prijs zijn, dan nog zou er iets ernstig inconsistent zijn met het betoog van Jacobs over de rente als ‘marktprijs’. Hij stelt immers eerst dat de financiële sector de meest gesubsidieerde sector is, om vervolgens te stellen dat de rente een marktprijs is. Dat is hetzelfde als eerst stellen dat koeien tegenwoordig gesubsidieerd worden, om vervolgens te verkondigen dat de melkprijs op dit moment het gevolg is van de vrije marktwerking van vraag en aanbod.

Voorlopige conclusie

Na het lezen van Jacobs’ tweede essay is mij niet duidelijk waarom een ‘kapitalistische droom’ uitéénspatte. Er zit nauwelijks een rode draad in zijn tweede essay, het is eerder een samenraapsel van op zijn best half-plausibele conclusies die economen getrokken hebben over uitéénlopende onderwerpen. Jacobs raakt het heikele punt in de discussie over de financiële sector, de geldschepping door centrale- en commerciële banken, nauwelijks aan. Zonder in ieder geval dat onderwerp uitvoeriger te behandelen kan, naar mijn idee, op geen enkele manier de ‘Grote Recessie’ verklaard worden.

In zijn volgende essay (het derde en laatste) zal Jacobs gaan uitleggen “hoe het kapitalisme moet worden gered van de kapitalisten”. Als hij eindelijk duidelijk maakt dat hij met ‘kapitalisme’ het vrije marktsysteem bedoeld en met ‘kapitalisten’ een stelletje egoïsten die het eigendom van een ander niet respecteren, dan wordt het misschien nog wat.

De foto is gemaakt door: Paul Appleyard

Leave a comment