Door Edwin van de Haar
Gabriël van den Brink schreef op 4 december jl. een opiniestuk in NRC Handelsblad, waarin hij het liberalisme verschillende zaken verweet. Willem Cornax (7 december) en ondergetekende (8 december) kregen beiden de ruimte om erop te reageren middels een lezersbrief. Die mocht maar 200 woorden lang zijn, dus hierbij een iets langer verweer.
Van den Brink begint ermee dat bij de verklaring van de rellen in Rotterdam en andere steden steeds over het hoofd wordt gezien dat vooral de ‘neoliberale leefwijze van de afgelopen decennia’ ervoor gezorgd dat de Nederlandse samenleving ‘veerkracht mist die bij een crisis als de huidige zo nodig blijkt’. Hij vindt het te gemakkelijk om het neoliberalisme als doorgeschoten klassiek liberalisme te zien, waarin zelfredzaamheid en marktwerking nog altijd een ‘prima zaak’ worden gevonden. Het liberale gedachtengoed is in de kern niet goed, de grenzen zijn bereikt. Dat komt volgens Van den Brink omdat het liberale negatieve vrijheidsbegrip zich verzet tegen ‘alle vormen van dwang of macht die aan de burgers worden opgelegd’, terwijl liberalen volgens het positieve vrijheidsbegrip ‘maximale bewegingsvrijheid’ nastreven.
Het liberale gedachtegoed
Dit is een foutieve manier van de presentatie van het liberale gedachtegoed, op welke wijze dit ook gedefinieerd. In geen enkele van de drie liberale hoofdstromingen (libertarisme, klassiek-liberalisme, sociaal-liberalisme) is er sprake van een stapeling van negatieve en positieve vrijheid, het beroemde begrippenpaar dat werd geïntroduceerd door Isaiah Berlin. Het is duidelijk een keuze, waarbij libertarisme en klassiek-liberalisme het negatieve vrijheidsbegrip omarmen en sociaal-liberalisme het positieve vrijheidsbegrip. De onderlinge ideeënstrijd tussen liberalen is in veel gevallen terug te voeren op deze verschillen, de juiste hoeveelheid vrijheid voor individuen, et cetera. Zie daarvoor mijn boek Degrees of Freedom (Routledge, 2015), of zijn Nederlandstalige voorloper Bemind Maar Onbekend. De politieke filosofie van het liberalisme (Aspekt, 2011). In het boek uit 2015 wordt ook een uitgebreide poging gedaan om de onzinnigheid van het begrip neoliberalisme aan te tonen. Dat is niet meer dan een scheldwoord van niet-liberalen, van diverse pluimage.
In de context van de Rotterdamse rellen citeert Van den Brink met instemming Patrick Deenen, die in zijn boek Why Liberalism Failed (2019) de ‘verheerlijking van de persoonlijke vrijheden aan de kaak stelde’. Dat wordt dan uitgelegd als een situatie waarin de individu ‘zich los wil maken van alles wat hem of haar buitenaf bepaalt’. Bijvoorbeeld morele tradities, sociale gemeenschappen, overheden, andere machthebbers en zelfs zou de liberaal zich wil losmaken van de natuur. Allemaal beperkende factoren en afhankelijkheden die uit den boze zijn, aldus Deenen en in zijn kielzog Van den Brink.
Een schoolvoorbeeld van een drogredenering. Het liberalisme foutief presenteren en het dan de schuld in de schoenen schuiven van de reactie van sommigen op huidige maatschappelijke problemen. Achttiende-eeuwse liberale aartsvaders waren moraalfilosofen. David Hume schreef bijvoorbeeld Enquiry Concerning the Principles of Morals. Adam Smith was auteur van The Theory of Moral Sentiments en verwerkte deze inzichten later in zijn economisch werk. Maar ook Friedrich Hayek hamerde op het belang van moraal en het belang van eeuwenoude tradities en andere richtlijnen, waaronder ook een beperkt pakket moderne wetgeving. Onder andere in werken als The Constitution of Liberty (1960), of Law, Legislation and Liberty (1982, eerder in delen verschenen in 1973, 1976, 1979). In Nederland heeft Frits Bolkestein al rond 1995 aandacht gevraagd voor het belang van moraal en traditie voor de inrichting van de samenleving.
De portee van deze werken -grofweg- is juist dat de liberaal erkent dat de individu een sociaal wezen is (nota bene in de eerste zin van The Theory of Moral Sentiments van Adam Smith) en dat er voor het samenleven van mensen diverse regels nodig zijn, teneinde anarchie te voorkomen. Dat zal zelfs de meest verstokte anarcho-capitalist beamen, alleen zal zijn of haar voorkeur uitgaan naar een minimale set van regels, die op spontane wijze tot stand komt, of als onderdeel van private overeenkomst (bijvoorbeeld geschillenbeslechting als onderdeel van een contract, bij een commerciële instantie). Maar dat doet niet af aan de algemene liberale noodzaak tot en (minimaal) aantal regels om een samenleving mogelijk te maken.
Het is al tig keer weerlegd en daarom des te treuriger dat Van den Brink wederom liberalen presenteert als louter op zichzelf gerichte wezens, die los staan van de gemeenschap, de natuur, morele tradities etc. Liberalen zullen zich nooit kritiekloos overgeven aan dergelijke steunpilaren van de samenleving en inderdaad zullen zij sommige geschreven of ongeschreven regels bevechten ten faveure van de individuele vrijheid. Dat levert ook maatschappelijke dynamiek op, die broodnodig is voor de vooruitgang in brede zin. Maar de groep liberalen die helemaal los wil staan van dergelijke verbanden is bijzonder klein, ook de grootste individualist leeft in groepen, groepen met regels, e.d. Daarbij wil ik erop wijzen dat een kapitalistische samenleving niet op egoïsme maar op samenwerking is gestoeld. Op de markt wordt deugdzaam gedrag beloond, asociaal gedrag afgestraft.
Van den Brink twijfelt aan het nut van de zelfontplooiing van de jaren zestig en zeventig, hoewel hij toegeeft daar destijds volop aan te hebben meegedaan. [vandaar wellicht dit merkwaardige betoog, als een soort boetedoening, maar goed, ik ken de man niet, dus laat ik daar niet over speculeren]. Hij verbindt daar in een moeite door een overheersend idee uit de jaren tachtig en negentig: machtige overheden als probleem. Ook hier laat Van den Brink zien niets van het liberalisme te hebben begrepen. Op zich staan alle vormen van liberalismen een veel kleinere overheid voor dan bijvoorbeeld christen-democraten of sociaal-democraten. Maar binnen het liberalisme zijn het vooral de klassiek-liberalen geweest (Friedman, Hayek, Buchanan) die voor inperking van de staatmacht pleiten. De ontplooiingsliberalen (een bepaald soort sociaal-liberalen) keken juist naar de staat om voorwaarden te garanderen voor de individuele ontplooiing (of zelfbepaling zoals Van den Brink het noemt) en stonden daarmee een veel grotere overheid voor. Het een ging dus niet naadloos over het ander, het ging om een wisseling van de liberale wacht.
De misvattingen van Van den Brink
Volgens Van den Brink was het klassiek-liberalisme een zaak voor beschaafde lieden. Hoewel onduidelijk is wat hij precies bedoelt, lijkt hij te suggereren dat klassiek-liberalisme niet kan werken voor delen van de bevolking die minder beschaaft (willen) zijn. Ook hier apekool. Alle vormen van liberalisme claimen universalistisch te zijn, dus overal en voor iedereen toepasbaar. Bescherming van met name eigendom en individuele vrijheid door een kleine maar sterke overheid is daarbij een basisvoorwaarde. Van den Brink koppelt begrippen als gedogen, vrijgevochtenheid, en het recht van de grootste mond (‘wat normaal is bepaal ik zelf wel’) aan het liberalisme. Hij ziet echter over het hoofd dat de toepassing van het schadebeginsel en bescherming van eigendom bij uitstek een liberaal beginsel is. Het zijn bijvoorbeeld altijd klassiek-liberalen geweest die zich tegen het toestaan van het kraken van woningen, of het rare Nederlandse gedoogbeleid rondom softdrugs (illegaal inkopen, legaal verkopen, maar dan wel tot op zekere hoogte) hebben gekeerd. Wel klopt het dat liberalen zich sterk maken voor de (bescherming van) persoonlijke vrijheden, zoals abortus, homohuwelijk of euthanasie, maar daar heeft Van den Brink het niet over. Hij legt een relatie tussen het liberalisme en Nederlandse vrijgevochtenheid (in buitenlandse ogen onbeschaafdheid), maar levert geen enkel bewijs. Als je al eens bent met zijn stelling zou het ook socialistische oorsprong kunnen hebben, of een noodzakelijke reactie zijn op protestante of katholieke beknotting, of iets heel anders.
Van den Brink heeft een punt (volgens mij, niet iedere libertariër zal het hiermee eens zijn) als hij stelt dat de overheid steken heeft laten vallen in de handhaving van de publieke normen. Hij overdrijft dan weer door te stellen dat de overheid alle publieke normen zou moeten onderhouden, en helemaal als hij impliceert dat deze vooral in geschreven wetgeving zou moeten vastliggen. Een deel wel (het strafrecht bijvoorbeeld), maar juist de pretentie van de almacht van vadertje staat, van het constructivisme, heeft ervoor gezorgd dat mensen slaven van de staat zijn geworden, om Hayek aan te halen en daarom te weinig eigen verantwoordelijkheid nemen.
Van den Brink stelt aan het eind van zijn betoog wel dat ‘de individuele vrijheid onmisbaar is’. Maar hij stelt -redelijk vanuit het niets- drie punten voor van ‘herbalancering’. De eerste is die tussen individuele vrijheid en natuurlijke (ecologische) reserves, waaraan hij het verbod op goedkope vliegreizen verbindt. De tweede is een herafweging tussen individuele en gemeenschappelijke belangen, waarbij pleit voor een verbod op verwijzen naar de Tweede Wereldoorlog in discussies over inenting tegen Corona. Ten derde vindt hij (in het kader van de woke-discussie) dat opkomen voor minderheden of identiteiten niet mag betekenen dat de Nederlandse taal gezuiverd zou moeten worden van woorden als slaaf of vrouw. Tja, waar hij deze voorbeelden nu ineens vandaan haalt is onduidelijk en passen eigenlijk niet bij het betoog dat hij hield. Dus die laat ik maar even aan mij voorbij gaan.
Hij eindigt nog eens met de stelling dat ‘liberalen af willen van grootheden als natuur, gemeenschap en moraliteit’. Dit is onwaar en een belachelijke en verwerpelijke manier van debatteren. Debatteren met en over het liberalisme is prima, maar geef dan wel de juiste ideeën weer. In het bijzonder: niet-liberalen hebben geen monopolie op moraal. Dus wat voor soort liberaal je ook bent: verweer je tegen deze onzin, laat je niet belachelijk maken!
Als Van den Brink daadwerkelijk oplossingen wil aandragen voor enkele nijpende maatschappelijke vraagstukken dient hij dan ook te stoppen met het aanwakkeren van niet-bestaande tegenstellingen. De problemen van onze maatschappij vragen een diepere analyse dan het selectief winkelen in de ideeëngeschiedenis. Over normloosheid gesproken.