Von Mises, de (Neo-)Oostenrijkse School en de relevantie van het “Socialisme-Debat”

1Hetkapitalistische’ Paradigma van de Engelse Klassieke School 1776

De economische theorie als wetenschap ontstond in 1776 met de publicatie van Adam Smiths “An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations”. Dit hoofdwerk van de Schotse filosoof/econoom werd als het ware de Magna Carta van de vrije markteconomie met particulier eigendom van de productiemiddelen (of het ‘ideaaltypische kapitalisme’). Smith toonde daarin aan hoe de economische instituties van het Engeland van zijn tijd, gekenmerkt door:

  • verspreid particulier eigendom van de productiemiddelen grond, arbeid en kapitaal) en het vrije Marktmechanisme
  • gedreven door de motor van het algemeen-menselijke streven naar individueel welzijn
  • door middel van concurrentie op alle markten; ervoor zou zorgen:
  • dat alle menselijke activiteiten ‘ongepland’, alsof geleid door een “Onzichtbare Hand”, automatisch zou leiden tot het
  • grootste Welzijn voor het Grootste Aantal Mensen (“the greatest happiness for the greatest number” – Bentham).

Daarmee had Smith de Grote Opgave voor zijn ‘ideaaltypisch’ kapitalistisch economisch stelsel volbracht: onder de vereiste ‘instituties’ (particuliere eigendomsrechten en vrije, concurrerende markten) zal vrij menselijk gedrag automatisch leiden tot een Collectief Welvaartsoptimum dat Evenwichtig is en over tijd ook maximale Groei biedt!

In dit boek schiep Smith het Paradigma voor de Economische Theorie, dat de volgende 250 jaar het wetenschappelijke onderzoek naar zijn paradigma (‘de theorie van het ideaaltypische kapitalisme’) bepaalde; en daarover argumenteerde.

2.  Voltooiing en Stagnatie van de Klassieke Economie:

Smiths navolgers David Ricardo en Thomas Malthus vulden de micro-economische onderbouwing van zijn theorie aan. Ricardo paste het toe op de Internationale Handel; en Malthus legde met zijn “IJzeren Loonwet” een basisgegeven voor het Klassieke systeem vast: de prijs van Arbeid. Door Malthus’ Bevolkingswetten zouden lonen altijd tenderen naar het (destijdse) “Bestaansminimum”. Ricardo’s Vrijhandelstheorie gebruikte voorbeeld halve (!) de veronderstelling dat Loonkosten de relatieve prijzen van goederen bepaalden – en gaf daarmee aanleiding tot de zog. objectieve’ of productiekosten-waardeleer. Eén specifieke variant daarvan, de Arbeidskosten-Waardeleer, werd door Marx tot fundament van zijn “wetenschappelijk socialisme” gemaakt (zijn zgn. “uitbuitings-theorie” en de daarvan-afgeleide “historische wetten van maatschappelijke ontwikkeling”). Die objectieve waardeleer was een tekortkoming van de ‘Klassieke’ micro-economie. Rond 1860 stagneerde de ‘Klassieke Theorie’.

3.  De ‘Marginalistische Revolutie’: de Modernisering van de ‘Klassieke Economie’:

In de jaren 1870-1890 vervolmaakten drie verschillende scholen van economen het Smithiaanse ‘Klassieke Paradigma’:

1. In Zwitserland en Italië (de mathematische school): Walras en Pareto,

2. In Oostenrijk (de psychologische school): Menger,Von Wieser en Böhm-Bawerk

3. In Groot-Brittannië (de neo-klassieke school): Jevons en Marshall
a)  Deze drie stromingen hadden in gemeen dat zij de Vraag, en dus het Subjectieve Nut van goederen voor de uiteindelijke Consument medebepalend maakten voor hun waardeleer.
b)  zij concentreerden zich op het Marktevenwicht tussen Vraag en Aanbod van elk goed, en daarmee van alle andere micro-economische grootheden (algemeen evenwicht)
c)  daarbij gebruikten zij de ‘incrementalistische’ of ’marginalistische’ analyse.

Dit deden zij in verbale, diagrammatische of mathematische vorm: het evenwichtsdenken over de betreffende marginale grootheden, gebaseerd op de Subjectieve Vraag naar Consumptiegoederen door Individuen. Daardoor ontstond een micro-economisch Evenwichtsdenken, dat een grotere wetenschappelijke bewijskracht bezat dan de verbaal-filosofische theorie van de Klassieke School. Later zouden Walras en Pareto het partiële evenwichtsdenken veralgemeniseren tot een “Algemene Evenwichtstheorie”, die wetenschappelijk bewees dat onder stringente marginalistische voorwaarden, Smiths concept van een automatisch welvaart optimerend algemeen evenwicht voor de hele economie correct was.

Rond 1900 was deze “Marginalistische Revolutie” voltooid en werd de nieuwe marginalistische micro-economische theorie het fundament van de zgn. “Neoklassieke Economie”. De verschillen tussen de drie stromingen werden als verschillen in redeneerwijzen, maar niet fundamentele verschillen, beschouwd! De ‘oude’ Oostenrijkse-School denkers dachten er net zo over: zij beseften dat hun redeneerwijze anders was dan die van de ‘mathematische’ en Engelse –‘neoklassieke’ economisten, maar dat zij au fond hetzelfde paradigma m.b.t het kapitalistische stelsel deelden.

4.  Het Marxistische Socialisme als Tegenpool van het “Klassieke Paradigma”:

De logische tegenpool (of het alternatief) voor het Klassieke Paradigma was het Socialistische Paradigma, gekenmerkt door de instituties van Staatseigendom van de productiemiddelen plus Centrale Staatsplanning van het hele economisch proces. De socialistische tegenstanders van het reële Kapitalisme stelden dat dit stelsel niet de beloften van Smith & de klassieke economen waarmaakte: d.w.z. niet tot een algemene welvaartsmaximaliserende evenwicht leidt, dat het instabiel was (met conjunctuurgolven gepaard ging) en (als klapstuk): dat die welvaart zeer ongelijk verdeeld (dus sociaal onrechtvaardig) was. Daarentegen zou een Socialistisch Economisch Stelsel een hoger welvaartsniveau voor de arbeidersbevolking bereiken, gevrijwaard zijn van conjunctuurcycli en Sociale Rechtvaardigheid bieden. Dit werd gepostuleerd, maar niet bewezen, want er was toen géén economische theorie van een ideaaltypisch Socialistisch Stelsel (en nu nog steeds niet!).

5.  Ludwig Von Mises’ Kritiek op de Socialistische Economie

In zijn beroemd artikel uit 1920 (uitgebreid in “Human Action”, 1949) loodste von Mises een scherpe aanval op de socialistische economie, waarin hij stelde dat zonder particulier eigendom van de productiemiddelen de socialistische economie niet een algemeen welvaartsmaximaliserend evenwicht kan bereiken, omdat de socialistische besluitvormers niet rationeel (of welvaart maximaliserend) kunnen calculeren. Von Mises benadrukt de noodzaak van Particuliere Eigendomsrechten aan kapitaal, omdat daarzonder geen èchte markten voor kapitaalgoederen bestaan; en geen ‘juiste’ schaarste-reflecterende relatieve prijzen voor kapitaalgoederen (en dus voor alle overige goederen in de economie) tot stand komen. In een socialistische economie zullen de economische Subjecten hard werken en zal er geproduceerd worden, maar die productie zal niet volgens de subjectieve individuele behoeften ‘welvaartsmaximaliserend’ zijn! De productie onder het socialisme zal “economisch inefficiënt” zijn.  Een implicatie van zijn kritiek was, dat daardoor het levensstandaard van de arbeiders onder het ‘uitbuitende’ kapitalisme wel eens hoger zou kunnen zijn, dan onder het ‘egalitaire’ socialisme!

6.  Socialistische Reacties op Von Mises’ Kritiek

Het antwoord van de socialistische tegenstanders op Von Mises’ kritiek was van drieërlei aard:

1)  het totaal negeren; òf er non-economische (bijv. politieke) replieken op leveren;

2)  aan te voeren dat een niet-socialistische econoom, de Italiaan Barone, reeds in 1908 had bewezen, dat Walras’ vergelijkingen van zijn Algemeen Evenwichtsmodel óók van toepassing zijn op een economie zonder particulier eigendom van de productiemiddelen; en dat, indien het “centrale plan” voor een socialistische economie ook aan alle Walrasiaanse voorwaarden voldoet, het ook een “Pareto-optimaal” evenwicht zou bereiken. Deze repliek werd later door de Oostenrijkse econoom Hayek als “theoretisch-logisch” erkend, maar als praktisch onuitvoerbaar wegens de “miljoenen vergelijkingen” die het Centraal Planbureau dan simultaan en voortdurend moet oplossen.

3)  met Lange en Lerners partiële-evenwichtsmodel. In 1936 stelde de Poolse econoom Lange een model van “marktsocialisme” voor, waarin de managers van de socialistische bedrijven handelen alsof zij de eigenaars van de productiemiddelen zijn; en met elkaar zouden concurreren. Als er op elke socialistische ‘deelmarkt’ een evenwicht ontstaat, zal er ook een algemeen evenwicht in de hele economie zijn en zal het niet nodig zijn om de ‘miljoenen vergelijkingen’ van het algemeen evenwichtsmodel in één Centraal Plan op te lossen.

7.  Hayeks  Bijdrage tot Von Mises’ kritiek:

Hayek nam vanaf 1935 aan dit lopende ‘Socialismedebat’ deel. Anders dan Von Mises (die de nood-zaak van particuliere eigendomsrechten aan kapitaal stelde), benadrukte Hayek de noodzaak van Vrije, Mededingende Markten voor economische calculatie. In de navolgende jaren ontdekte Hayek het marktmechanisme als een “epistemische” (kennisverspreidende en –verwerkende) institutie, waarop de individuele economische subjecten hun specifieke kennis kunnen uiten, benutten en verspreiden. Alléén vrije marktprijzen kunnen (en zullen door concurrentie!) de ‘rationele schaarste-prijzen’ zijn, die het Walrasiaanse evenwichtsoptimum realiseren. Uit dit inzicht vloeide Hayeks theorie van spontaan-ontstane ‘instituties’ en zijn verwerping van ‘sciëntisme’ voort.

8.  Het Besef van de eigen-aard van de “Oostenrijkse” Theorie & School:

Tijdens en door dit ‘Socialisme-Debat’ beseften de “Oostenrijkse” critici geleidelijk dat hun denkbeelden fundamenteel verschilden van die van hun vroegere ‘marginalistische’ medestanders: de ‘mathematische’ school van Walras en de ‘neoklassieke’ school van Britse economen. Waar die scholen de logica van het mathematische algemene evenwichtsdenken òf de partiële marktsimulatie-systemen van Lange accepteerden, bleven de “Oostenrijkers” (nu werkend in de VSA of Engeland) de basisveronderstellingen van hun weerwoord op deze weerleggingen van Von Mises en Hayeks kritiek verder uitwerken en explicieter maken. Daardoor beseften zij, in toenemende mate, waarin het uniek-specifieke van het “Oostenrijkse” economische denken lag. Niet in hun antisocialistische stellingname, maar in hun verwerping van het ‘instrumentalisme’ gebaseerd op het “sciëntisme” van de heersende economische theorie! Deze aspecten van hun denken werden reeds door Von Mises en Hayek in hun latere werken geformuleerd, maar eerst door hun volgelingen aan de Amerikaanse universiteiten uitgewerkt. Het ging huns inziens niet slechts om de “rationaliteit van het socialisme”, maar om de rationaliteit van Staatsinterventie in de economie in het algemeen, d.w.z. ook onder het kapitalisme!

9.  De Opkomst van Keynes en de Interventionistische Macro-economie 1936 – 1970

1) De ‘oude’ Oostenrijkse School was tegen 1900 op de achtergrond geraakt, omdat de grondleggers ervan in Wenen werden opgevolgd door aanhangers van de Duitse Historische School. De opvolgende generatie ‘Oostenrijkse’ economen (zoals Von Mises, Hayek, Schumpeter, Haberler, Machlup) waren politiek liberaal-democratisch en/of joods, zodat zij in de 1930’s naar de VSA vluchtten, waar enkelen hun “Oostenrijks” gedachtengoed voortzetten.

2)  Tijdens de “Grote Depressie” van de jaren ’30 konden en wilden de Oostenrijkse School economen géén voor de regerende Westerse politici acceptabel Staatsbeleid aanbieden, die hun kon helpen de Depressie te overkomen. Zowel Von Mises als Hayek stelden dat door de monetaire financiering van de Eerste Wereldoorlog de structuur van de omwegproductie ‘scheef’ (= verkeerd) was gegroeid en dat een heraanpassing van de kapitaalstructuur moest volgen. De Grote Depressie was een pijnlijk contractieproces, die zijn verloop moest hebben (“uitzieken”). Deze passieve opstelling konden democratisch te herverkiezen politici in de Westerse landen niet gebruiken; daarom wenden zij zich tot meer ‘interventionistische’ economen, die een actieve rol voor de Staat en dus de Politiek bepleitten. Het Klassieke en O.S. vertrouwen dat “in the long run full-employment equilibrium will restore itself” werd door Keynes e.a. interventionistische economen beantwoord met “in the long run we are all dead”. In 1936 publiceerde Keynes zijn “General Theory of Employment, Interest and Money”, dat een macro-economisch model bood, waarmee de staat/regerende politici de door de staat beïnvloedbare macro-economische grootheden kon manipuleren om de vier doeleinden van een democratisch staatsbeleid te realiseren: (i) “volledige” werkgelegenheid (ii) géén inflatie  (iii) een evenwichtige buitenlandse handelsbalans  (iv) een politiek acceptabele economische groei. Dit was de ideale oplossing voor politici die de volgende verkiezing willen winnen (en verklaard waarom de Economische Wetenschap en economische theoretici ná 1945 zo belangrijk werden geacht en door de staat werden gefinancierd!).

10.  De Rechtvaardiging van Von Mises’ kritiek op het Staatssocialisme: 

(1) Theoretisch 1970-1980. In de 1970’s vond er een herwaardering van het ‘Socialisme-Debat’ plaats, ontketend door Amerikaanse economen uit de Misesiaanse traditie (Von Mises Institute en Auburn universiteit). Ongeveer gelijktijdig nam ook de ‘Hayekiaanse’ traditie aan de New York University onder Kirzner deel. De argumenten van Von Mises en Hayek werden herinterpreteerd in nieuwe economisch-theoretische terminologie en toen correct bevonden. Een symbool daarvan was de toekenning van de Nobelprijs voor Economie aan Hayek (en Buchanan) in 1974. Tegen 1980 werd de correctheid van de “Oostenrijkse” kritiek op het socialisme algemeen geaccepteerd door Amerikaanse economen.

De kritieken van Von Mises en Hayek zijn niet tegenstrijdig, maar complementair. Beide beargumenteren de noodzaak van de twee belangrijkste ‘kapitalistische’ instituties voor rationele economische calculatie. Von Mises benadrukt de noodzaak van volledige Particuliere Eigendomsrechten van de productiemiddelen; en Hayek de noodzaak van de Vrije, Mededingende Markt (o.a. voor productiemiddelen). Beide instituties zijn noodzakelijk voor Rationele Economische Calculatie en het bereiken van het Maatschappelijke Welvaartsoptimum!

 (2)  Praktisch in 1989-91: door de ineenstorting van de socialistische economieën in Oost-Europa en de USSR. Behalve Cuba en Noord-Korea, zijn er geen zuiver ‘communistische’ volkshuishoudingen meer. De communistische staten stortten primair niet door politieke opstand ineen, maar doordat zij de materiële aspiraties van hun volkeren niet konden realiseren!

11.  De “Austrian Revival” in de VSA na 1990 

Bovengenoemde twee factoren (herwaardering van het (Neo-)Oostenrijkse denken en de ineenstorting van het reële communisme) hebben ertoe geleid dat er een herleving van het (Neo-)Oos­tenrijkse denken ontstond aan Amerikaanse universiteiten en instituten: New York University (Kirzner), het Von Mises Institute (Hoppe), George Mason University, University of Nevada,  Las Vegas (Rothbard, Hoppe).

12.  Potentiële Bijdragen van de Oostenrijkse School aan een Toekomstige Economische Theorie:

Het navolgende zijn zeven ideeën/stellingen, die ik hier ‘voor de vuist weg’ poneer:

(1) Men moet beseffen dat Economische Theorie èn Theoretici niet zo invloedrijk zijn, als wordt gedacht!  Keynes’ vaak geciteerde stellingen “The ideas of economists …, both right and wrong, are more powerful than is commonly understood. … the world is ruled by little else. Practical men … are usually slaves of some defunct economist.” zijn fout! Economisten hebben niet zoveel Invloed als hij stelt. Deze Overschatting van de Economische Wetenschap èn van Economisten, leiden tot Hayek’s “sciëntisme”, en tot overschatting van de instrumentele waarde van econometrische modellen en de Juistheid van het daarvan afgeleide Staatsbeleid!

(2)  Economie is een “retrospectieve” wetenschap: de praxis leidt, de economische wetenschap moet volgen. Theorieën moeten geformuleerd worden op basis van de Praktijk! De economische subjecten doen in hun dagelijkse leven wat zij doen, en de economisten formuleren later theorieën erover.

(3) Economen moeten zich, wat Overheidsinterventie in de economie betreft, vooral bewust zijn van het permanente Conflict tussen Economische en Politieke Rationaliteit.  Staatsbeleid dat politiek rationeel is, is meestal economisch irrationeel! De ‘vijand’ van de Economische Theorie is de Politiek. ‘Economie’ is de wetenschap van subjectieve waardeschepping, ‘Politiek’ is de Praktijk van de Herverdeling van de door de economie geschapen waarde – dat met transactiekosten (= verliezen) gepaard gaat.  Politieke herverdeling is vaak Pareto-inefficient: tegenover de (subjectieve) ‘winst’ van de winnaar staat het (subjectieve) ‘verlies’ van de verliezer, waardoor niets over hun gezamenlijke welvaart gezegd kan worden.

(4)  Preventieve (‘prophylactische’) in plaats van ‘Instrumentele’ Economische Wetenschap! Belangrijk is niet wat economisten Politici/Beleidsmakers kunnen aanraden, maar wat zij wèl wetenschappelijk-bewijsbaar kunnen afraden! (zoals de eerste wet in VSA voor medici luidt: “Primum non nocere” – Richt geen kwaad aan!”).  Dit is de Minimalistische formulering van de taak van de economische wetenschap en economisten: wat zij empirisch- en theoretisch-bewijsbaar kunnen afraden/verhinderen. ‘Preventieve’ Economie kan alleen leiden tot ‘voorkomend’ beleid (maar dàt is al genoeg!).

(5) Verzet tegen modelmatig macro-economisch Staatsinterventionisme, op basis van typisch ‘Oostenrijkse’ principes: (i) A-prioristisch-Deductief Denken i.t.t. mathematisch-instrumenteel (of ‘scientistisch’) denken (ii) Individualisme (iii) Subjectivisme ((iv) Institutioneel denken in termen van  eigendomsrechten en  anti-machtsconcentratie. 

(6)  Het (Neo-)Oostenrijkse Denken is niet onverzoenbaar met (zelfs grootschalige!) Staatsinterventie in de reële economie, zonder verloochening van zijn subjectivistisch-individualistische basis! O.a. door (i) staatshandhaving van noodzakelijke “instituties” (o.a. ‘zekerheid’ van de Rechten van het Individu; en Concurrentie op alle markten) (ii) erkenning van de noodzaak van “collectieve goederen” (incl. immateriële); (iii) erkenning van de interdependentie van individuele nutsfuncties (bijv. ‘merit /demerit goods’), (iv) institutionele oplossingen voor ‘prisoners dilemma’ situaties.

(7)  Het Neo-Oostenrijkse Denken moet verrijkt worden door Integratie met andere heterodoxe stromingen in modern economisch denken: zoals ‘Neo-Institutionalisme’, ‘Property Rights’-theorie; ‘Rent-seeking’- theorie; ‘Nieuwe Politieke Economie’ (of ‘economische politicologie’); ‘Principal-agent’ theorie; e.a.  Ik heb in mijn voorlaatste artikel over het ‘Socialisme-Debat’ (in J. Backhaus (ed.) “Modern Applications of Austrian Thought”, 2005) Von Mises’ kritiek op het socialisme geformuleerd en toegelicht in termen uit de ‘property rights’-theorie en de bedrijfseconomische ‘principal-agent’-theorie; en heb daarmee zijn argumenten in modernere terminologie voor hedendaagse economen geïnterpreteerd.

Dr. Willem Keizer, Amsterdam, 2017

Dit artikel is een verkorte versie van een lezing van Dr. Willem Keizer voor het Ludwig von Mises Instituut, Utrecht, 11 April 2017

Willem Keizer is oud universitair docent ‘Economische Stelsels’ en ‘Geschiedenis van de Economische Theorie’ aan de Vrije Universiteit en editor van de bundel ‘Austrian Economics in Debate’, Routledge 1997.

Leave a comment